Skip to main content

Bussums Historisch Tijdschrift 27/2 (augustus 2011) pag. 25-30


Werk IV: een rijksmonument met een creatieve herbestemming

 Jaap van Welsen

Klik hier voor de pdf van dit artikel 
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.

In het zuidelijk deel van ons dorp, achter het theater Spant!, ligt een bijzonder rijksmonument dat een eigentijdse, rendabele herbestemming heeft gekregen terwijl de oorspronkelijke functie nog duidelijk herkenbaar is. Het betreft het buiten militair gebruik gesteld verdedigingswerk, Werk IV genaamd (voetnoot 1), dat in 1868-1870 is gebouwd en in 1926 zijn militaire functie heeft verloren.

Werk IV was een onderdeel van een aanvankelijk uit drie, later uitgebreid tot vijf forten bestaande verdedigingslinie ten zuiden van Bussum in zijn toenmalige bebouwing. Haar functie was de bescherming van een opvangruimte voor via de vesting Naarden op de Nieuwe Hollandse Waterlinie terugtrekkende troepen van het mobiele veldleger (voetnoot 2).
Werk IV is het enige overgebleven element van deze opvangstelling. Het was ook het enige met een stenen bouwwerk. De andere werken waren zogenaamde aardwerken: opgeworpen aarden wallen, soms omringd door een gracht.

Gelijktijdig met Werk IV, dat toen als het ‘Hoofdwerk’ werd aangeduid, waren twee vleugelwerken aangelegd, namelijk een linker ongeveer op de plek van de huidige afrit 7 van de autosnelweg A1, en een rechter bij de watertoren. Spoedig na hun bouw zag men de noodzaak in van een verlenging van de linie naar het westen om aan te sluiten bij de bestaande forten bij de Karnemelksloot. Daarom werden nog eens twee forten gebouwd, respectievelijk Bussum Vooruit (later Werk II genaamd) ter hoogte van het huidige zwembad en de Batterij Koedijk (Werk I) in de Hilversumse Meent. Het eerder aangelegde hoofdwerk kreeg toen het nummer IV, en de beide vleugelwerken de nummers III en V.

   
 Werk IV in vogelvlucht, ca. 1938 (coll. HKB)
 

Uniek

Werk IV is vestingbouwkundig gezien van een bijzonder type. Het heeft een zogenaamde polygonale vorm (voetnoot 3) in een uitvoering die in de negentiende eeuw veel in Duitsland, maar dan veel groter, is toegepast. Omdat het werk op hoge grond gebouwd is, heeft het een droge gracht. Dat is in Nederland betrekkelijk zeldzaam, aangezien de vestingen en forten in ons laaggelegen, waterrijke land meestal omringd zijn door zogeheten natte, met water gevulde grachten.

Omdat er rekening mee moest worden gehouden dat een aanvaller zou doordringen tot in de droge gracht, werd aan de binnenzijde van die gracht een muur met schietgaten gebouwd, van waarachter de verdedigers met geweervuur de vijand het leven zuur konden maken. Zo’n muur heet een gecreneleerde muur.
De combinatie van polygonaal fort met een droge gracht en een gecreneleerde muur maakt Werk IV voor ons land uniek. Er bestaat in Nederland geen ander fort met deze kenmerken.

   
 
 De ruïnes van de linkerflank (coll. HKB)

Het fort

Op het terrein van het werk bevonden zich ook een houten fortwachterswoning en een houten genieloods. Het werk had namelijk in vredestijd geen militaire bezetting en werd dan bewaakt door een fortwachter, doorgaans een gepensioneerde onderofficier. De loods diende voor de opslag van allerlei materiaal dat nodig was om het fort in staat van verdediging te brengen.

De naar het zuidoosten gekeerde frontzijde van het fort zelf is ongeveer 116 meter lang, de flanken (zijkanten) zijn ongeveer 53 meter en de keel (voetnoot 4) 120 meter. De voorkant heeft een lichte knik, waardoor het midden iets naar voren uitsteekt. De gronddekking is voorzien van een borstwering, die aan de voorzijde 8,50 meter hoog is en aan de flanken een meter lager. Onder de wal loopt een gemetselde gang, de poterne, onder de borstwering door naar een stenen uitbouw aan de voet van de wal: de caponnière. Deze caponnière heeft aan de frontzijde twee zijingangen naar de walgang. In de caponnière werden de appèls gehouden. Zij was afwachtingsruimte en wasplaats. Indien nodig kon zij ook als onderkomen dienen voor 42 man.

Het werk heeft twee vleugels, elk bestaande uit drie bomvrije gemetselde lokalen. In de linkervleugel waren dat het onderkomen, met een privaat, voor een officier (de fortcommandant), in het midden een onderkomen voor twintig ‘minderen’ en rechts een kruitkamer voor de opslag van granaten voor het geschut.

In de rechtervleugel bevonden zich de keuken met een voorraadkast en twee onderkomens voor manschappen, waarvan er één als ziekenverblijf bestemd was.

Langs de frontzijde en de beide flanken lag een tien meter brede, droge gracht. Aan de binnen(fort)zijde daarvan, op twee meter afstand van de voet van de wal, stond de gecreneleerde muur, die zich voortzette in de niet door een gracht beschermde keel. In het thans verdwenen middendeel van de keelmuur bevond zich een houten poort. De muur had op vier hoekpunten een caponnière (uitbouw), van waaruit, evenals vanuit de poterne, de gracht flankerend onder geweervuur kon worden genomen.

Het was de bedoeling dat het werk verdedigd zou worden door artillerie. Daartoe zouden in oorlogstijd kanonnen op de walgang worden opgesteld. In vredestijd waren deze opgeslagen in de vesting Naarden.

Aan het in het voorjaar van 1870 opgeleverde werk moesten bij dreigend oorlogsgevaar echter nog heel wat voorzieningen worden getroffen. Dit stond gedetailleerd beschreven in een zogenaamde memorie van verdediging.

In staat van verdediging

Bij dreigend oorlogsgevaar kreeg het fort een militaire bezetting van ongeveer honderd man, onder commando van een officier. Deze betrok de fortwachterswoning en de fortwachter moest maar elders een heenkomen vinden. De rest van de bezetting vond onderdak in de genieloods. Deze kwam immers leeg omdat het daarin opgeslagen materiaal gebruikt werd voor het in staat van verdediging brengen van het fort.

De gearriveerde troep werd onmiddellijk aan het werk gezet. Er moesten twee latrines gegraven worden. De geschutsopstellingen op de wal werden van houten beschoeiingen voorzien. Naast elke opstelling werd een remise gebouwd, een soort houten schuurtje dat afgedekt werd met aarde. In deze remises werd overdag het geschut ‘geparkeerd’ om het te beschermen tegen vijandelijk zicht en (artillerie)vuur. De vier caponnières in de gecreneleerde muur werden geblindeerd, dat wil zeggen voorzien van een houten dekking met aarde eroverheen. De poort in de keel moest extra versterkt worden. Dit gebeurde met een palissade en daarachter een wolfskuil: een put met op de bodem puntige palen. Verder zou tussen de poort en de ingang van de poterne, dus op het terreplein (de open binnenruimte van het fort), een tamboer (een kleine rondom verdedigbare versterking ter bescherming van die ingang) worden opgeworpen. Bovendien werd de bodem van de gracht onbegaanbaar gemaakt door een zigzag ijzerdraadversperring op korte paaltjes.

Ook moest het terrein rondom het fort ontdaan worden van begroeiing, om vrije zicht- en schootsvelden te krijgen. Voor deze taak konden burgerarbeidskrachten worden gevorderd, compleet met gereedschap en bespande wagens voor de afvoer van omgehakte bomen en takken, voor zover deze niet konden worden gebruikt in het fort.

   
De gerestaureerde ingang van de poterne (foto L. Wierenga)
 

Het fort in bedrijf

Kort na de oplevering is Werk IV in bedrijf geweest. In de zomer van 1870 brak de Frans-Duitse oorlog uit. Nederland mobiliseerde op 16 juli leger en marine. Werk IV werd in bezit genomen door een detachement van het in Naarden gelegerde Depot van het 7e regiment infanterie. Deze militairen voltooiden het voorterrein van het hoofdwerk. Omdat door het verloop van de oorlog de dreiging voor ons land snel afnam, konden de onder de wapenen geroepen militairen al weer vanaf 14 september worden gedemobiliseerd.

In september 1885 waren de bij Bussum gelegen fortjes het middelpunt van een grootscheepse legeroefening, die twee weken duurde en waaraan 4000 militairen deelnamen. De forten rond Bussum werden in staat van verdediging gebracht en kregen hun oorlogsbezetting. De ontwikkelingen op het gebied van de wapentechnologie zorgden ervoor dat in die tijd de opvattingen over de functie van forten drastisch veranderden. Niet langer zou het geschut in of op de forten worden geplaatst, maar zouden de kanonnen in het tussenterrein in stelling worden gebracht. In en bij de forten zou infanterie worden gelegerd. De forten werden daardoor infanteriesteunpunten in plaats van artilleriesteunpunt.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 werd de hoofdverdedigingslinie van ons land, de Nieuwe Hollandse Waterlinie, in allerijl in staat van verdediging gebracht. Werk IV heeft toen vermoedelijk, overeenkomstig uit 1894 en 1913 daterende instructies, korte tijd als voorpost gediend met slechts een halve sectie infanterie (25 man) als bezetting. Daarna heeft het fort tijdens de in het voorjaar van 1915 bij Bussum gehouden manoeuvres van de 1e divisie voor die periode gediend als commandopost van de commandant van het 4e regiment infanterie. De genieloods brandde in 1917 af, maar is in 1920 in steen herbouwd. 

 
 
Concours hippique, 1936 (coll. HKB)

Een nieuwe fase

Nog tijdens de Eerste Wereldoorlog pleitten militaire autoriteiten voor de opheffing van de rond Bussum gelegen forten als verdedigingswerk, omdat zij door de aanleg van een verder van Naarden gelegen voorstelling overbodig waren geworden. Vervolgens heeft na die oorlog de Commandant van de Vesting Holland de minister van Oorlog formeel geadviseerd die vijf batterijen met de vesting Naarden als verdedigingswerken op te heffen (voetnoot 5).
In mei 1926 heeft de minister hieraan gevolg gegeven. Een nieuwe fase in het bestaan van Werk IV brak daarmee aan.

De eerste jaren veranderde er weinig, totdat de gemeente Bussum in april 1930 de op haar grondgebied gelegen Werken II, III en IV kocht voor een bedrag van ƒ 75.000 (voetnoot 6).
In augustus van hetzelfde jaar werd het terrein achter Werk IV het toneel van een concours hippique. Dit was zo’n succes dat het zich tot en met 1943 jaarlijks herhaald heeft (voetnoot 7).
Deze bestemming was echter ruïneus voor het aanzien van het fort. Want om de wallen voor steile beklimmingen en afdalingen in het crosscountry parcours te kunnen opnemen, werd in 1936 het middengedeelte van de muur in de keel van het fort afgebroken.
En vervolgens zijn de taluds jaarlijks door paardenhoeven omgeploegd.

Intussen was langs de Voormeulenweg, dus aan de achterzijde van het fort, in 1933 in het kader van de werkverschaffing een sportpark met tribunes aangelegd. Deze konden eveneens dienen voor de toeschouwers van het jaarlijkse ruiterfestijn.

Ook na de opheffing als verdedigingswerk bleef er een fortwachter op Werk IV wonen. Omdat hij een groot gezin had, is zijn woning met twee houten vertrekken in het talud uitgebreid. In 1942 werd hij door de Duitse bezetter, die in 1940 het fort was gaan gebruiken voor onbekend gebleven doeleinden, gedwongen zijn woning te verlaten. Na de bevrijding bleek het huis zo uitgewoond, dat het gesloopt is. Met het fort was het niet beter gesteld. De beschadigde taluds erodeerden. Bomen en struiken overwoekerden de wallen. Het verwilderde terrein werd een ideaal speelterrein voor de jeugd. Deze leefde haar destructieve krachten uit op de muur, waardoor geleidelijk aan hele brokken steen in de droge gracht en de walgang terecht kwamen (voetnoot 8).

De Bussumse brandweer had van 1951 tot 1954 de genieloods in gebruik als garage. Daarna was de loods werkplaats van de gemeentelijke Plantsoenendienst die verder een deel van het terrein voor de opslag van materiaal gebruikte. In de kazematten vonden scoutinggroepen een onderkomen. Sportverenigingen die Sportpark Zuid gebruikten, hadden de kazematten en later ook de loods als bergplaats.

De poterne was van 1963 tot 1990 schietbaan met kantine van de Politieschietvereniging. Een muurschildering herinnert nog hieraan. Aansluitend maakte de Schietvereniging De Vrijheid tot 1993 eenzelfde gebruik van deze gang.

Rijksmonument met een passende bestemming

In 1967 wilde de gemeente Bussum het fort slopen in verband met toekomstige ontwikkelingen van de Sportparken Zuid, gelegen voor het fort, en De Kuil, achter het fort. Hiertegen kwam de Stichting Menno van Coehoorn, die het behoud van buiten militair gebruik gestelde verdedigingswerken als monumenten nastreeft, in verzet. Zij meldde Werk IV aan voor plaatsing op de rijksmonumentenlijst. Dit verzoek werd in 1970 gehonoreerd9 en daarmee was Bussum een rijksmonument rijker. Doch dit was voor het gemeentebestuur geen reden om verder iets te doen tegen de verloedering en het verval. Deze gingen onverminderd verder. De brandweer gebruikte wel eens een kazemat voor oefeningen met rookmaskers. De kinderen ravotten op de taluds, honden werden er uitgelaten. Klimop tastte het metselwerk aan.

1994 markeerde een omslag. Op 27 september belegde de juist aangetreden wethouder van (onder meer) monumentenzorg en voormalig voorzitter van de Historische Kring Bussum, A.J. Gouka, een bijeenkomst ter bespreking van een mogelijke herbestemming van Werk IV.

   
De genie aan het werk, 1999 (coll. Heyne)
 

Dit initiatief resulteerde op 22 mei 1995 in de oprichting van de Stichting tot Beheer van Fort Werk IV. De gemeente gaf het fort in bruikleen aan de stichting, doch nadat gebleken was dat het gemeentelijke eigendomsrecht een beletsel vormde voor het verkrijgen van subsidies, toonde zij zich in 1998 bereid het in erfpacht te geven voor een symbolisch bedrag. Bovendien stelde zij ƒ 100.000 beschikbaar voor de eerste restauratiewerkzaamheden. Dit bedrag werd in 1998 gebruikt om de ergste wildgroei te stoppen en de genieloods op te knappen. Daarbij werden ook vrijwilligersgroepen ingeschakeld voor de afvoer en het verwijderen van zand uit de gracht en de schietbaan in de poterne. In 1999 rukte een detachement van de genie uit Wezep met groot materieel aan om, in het kader van zijn oefenprogramma, de gracht weer onder profiel te brengen. Ook werd met een toekomstige huurder voor gezamenlijke rekening de loods opgeknapt, zodat deze met ingang van 1 januari 2000 verhuurd kon worden.

 
 
De herbouwde wachterswoning

Daarna lag de restauratie wegens ontbrekende middelen enkele jaren stil. Maar vooral dank zij zeer effectieve activiteiten van het bestuur van de beheersstichting konden vanaf 2002 min of meer continu restauratiewerkzaamheden worden verricht. De gemetselde gevels van de poterne en de kazematten werden opgeknapt, de taluds hersteld en opnieuw ingezaaid, deuren, luiken, vensters en kozijnen werden vernieuwd, de tochtkokers en schoorstenen werden leeggezogen en opgemetseld. In 2003 maakte Staal-bankiers de plaatsing van een fraai ijzeren toegangshek financieel mogelijk. Spectaculair was voorts de herbouw van de fortwachterswoning, een jubileumgeschenk van de woningstichting Patio. Deze kon in juni 2003 als woning betrokken worden door de huurder van genieloods. Ook andere woningcorporaties, namelijk Gooi en Omstreken en Atrium, lieten zich niet onbetuigd: zij maakten de restauratie van de gevel van de poterne mogelijk. Een aantal bedrijven en andere instellingen bleken bereid als sponsor op te treden, met financiële middelen of prestaties in natura. In de periode 2006 tot en met 2009 konden dankzij subsidies van de provincie Noord-Holland en een gelijktijdige financiering door de gemeente Bussum, in twee fasen alle overige belangrijke muurwerken, waaronder de gecreneleerde muur met haar caponnières worden gerestaureerd. De kosten bedroegen afgerond € 770.000.

Het onderhoud, dat de terugkeer van verval moet voorkomen, is sindsdien opgedragen aan de stichting Herstelling Gooi-en Vechtstreek (Tomin-groep). Deze stichting heeft als doel, mensen die moeilijk plaatsbaar zijn in de normale arbeidsmarkt, via een leer-en ervaringstraject geschikt te maken voor (her)integratie in het arbeidsproces.

Deze herintegratiemethodiek is aan het eind van de vorige eeuw door de gemeente Amsterdam met groot succes ontwikkeld op het fort bij Abcoude. Zij heeft vervolgens bij verschillende forten in Noord-Holland navolging gevonden.

De herbestemming

Door de gefaseerde conservering en het herstel van het fort was het mogelijk, het een passende herbestemming te geven. Dat wil zeggen het zinvol te gebruiken zonder dat de historische waarde geweld wordt aangedaan. Het fort en de genieloods hebben een nieuwe bestemming gekregen maar het is nog steeds duidelijk te zien waartoe zij oorspronkelijk gediend hebben. Het hergebruik van de ruimten in het fort is voor de beheerstichting een belangrijk uitgangspunt voor een dekkende exploitatie en daarmede voor het verzekeren van de toekomst van Werk IV.
De genieloods is vanaf 1 januari 2000 verhuurd aan het creatief centrum Vernissage, dat een gevarieerd aanbod van creatieve en culinaire cursussen, workshops en dagarrangementen verzorgt. Later zijn ook de poterne, als expositieruimte, en de als kookstudio ingerichte kazematten in de rechtervleugel door Vernissage gehuurd. De activiteiten van Vernissage vinden zowel binnen als in de open lucht plaats. In de linkervleugel zijn kazematten in gebruik als atelier van een beeldend kunstenares en als leslokaal van een muziekdocente.

Naast deze activiteiten die het gehele jaar door plaatsvinden, is het terrein van het fort in toenemende mate het toneel van bijzondere en grotere evenementen, zoals de jaarlijkse ‘Groei-en Bloeimarkt’, Bussum Cultureel, de Open Atelierroute en de Fortenmaand. De eigenaresse van Vernissage, mevrouw Nannie Blank, kreeg in juni 2005 de herbouwde fortwachterswoning in huur. Werk IV heeft vanaf dat tijdstip dus weer een fortwachter.

Met dank aan de heer L. Wierenga

Noten

1. De benaming Fort Werk IV is gemeengoed geworden, maar strikt formeel genomen niet juist. Het gaat hier niet om een fort, doch een ‘werk’, waarschijnlijk een verkorte term voor ‘verdedigingswerk’. Door ons geraadpleegde zeer deskundigen konden geen definitie geven van beide begrippen of van het verschil daartussen. Mogelijk moeten de aan verdedigingswerken toegekende verschillende benamingen aan toeval of willekeur worden toegeschreven, zoals de keuze van de term die de ontwerpende genieofficier aan zijn geesteskind toekende.
2. Zie voor een uitvoerige schets van deze stelling en haar (voor)geschiedenis: H.J. van Welsen, ‘De Nieuwe Hollandse Waterlinie in Bussum: Fort Werk IV’, Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 20 nr. 2 (september 2004), pag. 4-24.
3. Polygonaal = veelhoekig.
4. De van de vijand afgekeerde achterzijde van een verdedigingswerk. Voor een gedetailleerde beschrijving van het fort verwijzen wij naar het in noot 2 vermelde artikel: Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 20 nr. 2 (september 2004), pag. 4-24.
5. Bij schrijven aan de minister van Oorlog dd. 25 juli 1923 en 20 oktober 1925. De Nieuwe Hollandse Waterlinie was in 1922 opgegaan in een nieuwe verdedigingspositie, de Vesting Holland.
6. M.J.M. Heyne, ‘Fort Werk IV, verdedigingswerk in ruste’, Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 20 nr. 2 (september 2004), pag. 52-58.
7. M.J.M. Heyne, ‘Paardensport in Bussum’, Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 17, nr. 1 (mei 2001), pag. 18-22.
8. M.J.M. Heyne, ‘Hoe is het toch met Werk IV?’, Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 13, nr. 1 (mei 1997), pag. 15-18.
9. zie noot 6.

Jaap van Welsen houdt zich sinds zijn pensionering bezig met militaire historie, in het bijzonder met de vestingbouw. Hij is bibliothecaris en was secretaris van de Stichting Menno van Coehoorn. Hij is een van de oprichters en was de eerste secretaris van de Stichting tot Beheer van Werk IV te Bussum. Hij heeft diverse publicaties op zijn naam staan over verschillende militair-historische en verwante onderwerpen.