Skip to main content

Contactblad Historische Kring Bussum,jaargang 11 nummer 2 (november 1995),pag. 64-65


Het gezin Abma en de bevrijding

Cobie Abma-Van den Bergh

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel

Zie ook een later gepubliceerd artikel:
Bussums Historisch Tijdschrift, jaargang 29, nr. 1 (februari 2013), pag. 14-17

Naar aanleiding van de oproep van de redaktie om iets te vertellen over de bevrijding in 1945 schreef mevrouw J.C. Abma-van den Bergh uit Bussum haar belevenissen op en ook van haar man, K.H.G. Abma (geboren op 29 maart 1914 - overleden in Eemnes op 6 december 1984). Meer over K.H.G. Abma op blz. 38 van Metterdaad, vijf jaar onderdrukking en verzet in Bussum, door meur: Joan Bruineman, uitgeverij Walden Bussum, uit april 1985.

Mijn echtgenoot Karel werd opgepakt in januari 1944 tijdens zijn werk op de afdeling bevolking van de gemeente Bussum, indertijd gevestigd aan de Havenstraat. Hij werd verraden door landgenoten, nadat hij voor veel Joodse mensen papieren (persoonsbewijzen) had verzorgd en een aantal mensen aan een onderduikadres had geholpen. Verder tipte hij in geval van nood en verzorgde hij bonkaarten aan onderduikers.

Karel werd naar Amsterdam overgebracht en afgeleverd bij het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg. Na een paar maanden werd hij getransporteerd naar Vught en daarna met vele anderen in veewagons naar Dachau. Daar werd hij op 30 april 1945 bevrijd door de Amerikanen en de Canadezen. Bij het naderen van deze bevrijders hingen de "spieders" een witte vlag uit de wachttorens in de hoop dat hen zo niets zou gebeuren. Doch de Amerikanen schoten in één keer de hele bemande toren zonder pardon omver.

Daar waren zij dm eindelijk, de bevrijders! Zij waren zo vlug opgetrokken dat de Duitsers geen gelegenheid hadden om de gevangenen te evacueren. Gelukkig maar, want velen zouden een mars naar een verder weg gelegen kamp niet hebben overleefd.

Spoedig was er voldoende eten in het kamp; de Amerikanen kwamen met halve varkens het kamp binnen rijden. Dit voedsel was echter te zwaar en te vet voor de uitgemergelde mensen en sommigen van hen aten zich dood.

Uit de omliggende plaatsen werd de bevolking gedwongen om het kamp te bekijken, zodat zij zagen en begrepen wat zich daar in kamp Dachau had afgespeeld.

Er werd een rij tenten achter elkaar opgezet met in iedere tent douches. De bevrijde gevangenen moesten zich geheel uitkleden en hun "kleren" op een hoop gooien. Alles op de hoop werd verbrand vanwege de aanwezige luizen en ander ongedierte. In de laatste tent kreeg ieder een handdoek om zich af te drogen. Daarna werden zij ingepoederd met het ontsmettingsmiddel DDT en kregen zij schone kleren aan; of deze goed pasten daar lette niemand op. Toen brak de tijd aan dat de gevangenen naar huis wilden temgkeren, temeer nadat het bekend werd dat hier in ons land zo veel was geleden en dat en een hongerwinter achter ons lag.

Maar er was bijna geen vervoer mogelijk, geen auto's, geen treinverkeer. Zij mochten het kamp niet uit en dus werd het wachten en nog eens wachten.

Voor mij was het een nijpende vraag of Karel nog zou leven. De bekende majoor Pim Boellaard wist naar Dachau te komen vanuit Amsterdam. Hij wilde weten wie van de Nederlanders in leven waren en kwam met een lijst met namen van overlevenden terug naar Amsterdam. Wij vernamen dit en een zwager van mij toog meteen op zijn fiets met houten banden naar Amsterdam en trof Pim thuis met de lijst. Bovenaan stond de naam Abma. Mijn zwager vroeg: "Is dat wel de lijst met namen van de overlevenden? Is dit niet de lijst van de doden?" Nee, dit was de lijst van de levenden. Mijn zwager sprong op z'n fiets en kwam hijgend bij mij in Bussum aan met die geweldige boodschap. Ik nam mijn kind van 19 maanden in de armen en zei: "Je vader komt terug!"

Na een paar weken kwam er iemand bij mij: een voormalige gevangene die mij vertelde dat Karel met een volgend vervoer zou terugkomen. Dat duurde nog twee weken. Toen op een zaterdag, het was 2 juni, belde er iemand aan en zei: "Mevrouw, uw man komt eraan!" Het was bakker Van Eijden, die toen een bakkerswinkel had aan de Kapelstraat. Hij had mijn man zien lopen bij de Gereformeerde kerk en hem gevraagd: "Bent u meneer Abma?" Ondanks zijn kale hoofd en de latjes van armen en benen en z'n kleine koppie, herkende de bakker hem. Karel was daar op de Brinklaan van een vrachtwagen afgezet; de vrachtauto moest nog anderen terugbrengen, onder andere naar Amsterdam.

De laatste nacht had Karel doorgebracht in Brabant in een klooster, waar hij onder andere roggebrood mee naar huis kreeg, erg aardig. Er was toen alweer voldoende eten. Ik stond in de deuropening op Karel te wachten. Daar was hij dan, zette het een en ander neer en zei: "Ik ben zo hard geworden als een steen." Dat was te begrijpen. In mijn blijdschap zag ik niet hoe hij er uit zag: hij was vreselijk mager, vol littekens van oedeem en een koppie zo klein, met gemillimeterd haar.

's Nachts kon ik niet slapen van geluk, maar Karel sliep als een roos. 's Morgens zei hij dat het een belevenis was om weer tussen lakens te slapen. Toen pas zag ik hoe hij er aan toe was, ondanks een maand van voldoende eten. Wij hadden al het Zweedse wittebrood en familieleden kwamen met brood voor Karel. Zijn gewicht nam met een half pond per dag toe.

Na een paar maanden werd Karel in ere hersteld en kon hij zijn werk weer oppakken. Zijn lichamelijke gezondheid heeft er niet veel onder geleden; hij had zo'n sterke body, hij heeft daarna zelfs enkele malen de Elfstedentocht uitgereden. Als grote bijzonderheid meld ik dat alle door Karel geholpen mensen de oorlog overleefd hebben.