Skip to main content

Bussums Historisch Tijdschrift 28/2 (augustus 2012) pag. 21-25


Schansen uit de Eerste Wereldoorlog op de Bussummerheide

Jaap van Welsen

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting. 

Aan de zuidrand van Bussum liggen, evenwijdig aan het fietspad aan het eind van de Lorentzweg naar de voormalige Legerplaats Crailoo, enige zandwallen. Het zijn restanten van een loopgravenstelsel dat dateert uit de Eerste Wereldoorlog. Over het hoe en waarom van dit militaire ‘Groen van toen’ gaat dit artikel.

In de negentiende eeuw besloot de regering, dat de hoofdverdediging van ons land zou worden gevoerd in de door onderwaterzetting (inundaties) beschermde Nieuwe Hollandse Waterlinie, afgekort NHW. Deze strekte zich uit van de kust van het huidige Gooimeer bij Muiden tot aan de Biesbosch. Een belangrijk element van deze linie was de eeuwenoude vesting Naarden met omliggende verdedigingswerken. Bij Naarden liepen enkele straat-, spoor- en waterwegen door de inundaties. Via deze wegen zouden eigen troepen op de NHW kunnen terugtrekken. Daarom werd omstreeks 1870 ten zuiden van Bussum een stelling met vijf fortjes aangelegd, waarachter deze troepen zich konden organiseren alvorens door de vesting verder te trekken. En een vijand werd daardoor op een zodanige afstand van Naarden tegengehouden dat zijn kanonnen de vesting niet zouden kunnen beschieten. Voorts diende deze stelling als uitgangsbasis voor een tegenaanval. Daarom heette zij het ‘Offensief vóór Naarden’.

Maar spoedig na de totstandkoming van het ‘Offensief’ werd betoogd dat het niet ver genoeg vanaf Naarden lag. Het bereik van het geschut was inmiddels vergroot. Dit betekende dat een aanvaller vanaf de hoge gronden ten zuiden van Bussum met gemak Naarden kon beschieten. De aanleg werd bepleit van een verdedigingslinie vanaf de monding van de Eem, via Eemnes-buiten en Hilversum naar de ’s-Gravelandsevaart. Om financiële redenen en omdat er niet voldoende troepen beschikbaar zouden kunnen worden gesteld om deze twintig kilometer lange stelling te bezetten, bleef het bij plannen. Totdat in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak. In augustus gaf de legerleiding bevel tot het ontwerpen en inrichten van een stelling vóór Naarden. Nog datzelfde jaar ging de eerste spade de grond in. Begin 1915 werd in verband met dit werk een compagnie veldpioniers in Bussum gelegerd, spoedig gevolgd door grotere eenheden infanteristen, behorend tot de elders gelegerde Ie Divisie. Een groot deel van deze militairen werd ondergebracht in scholen.

   
Afb. 1 Het westelijk deel van de Voorstelling.
Links Infanterieschans 1, rechts Schans 2 (bij Crailo).Tussen Werk III en Werk IV drie artillerieopstellingen.
Voor de stelling lagen al voordat deze gegraven werd, schietbanen met kogelvangers. Dit waren achter de schietschijven opgeworpen zandhopen om de kogels op te vangen.
(Kaart bewerkt door P. Zwijnenburg. Doc. Stichting Menno van Coehoorn)

De nieuwe stelling

De nieuwe stelling bestond uit zeven infanterieschansen. Deze werden met elkaar verbonden door een wal met een daarvoor gelegen droge gracht achter een prikkeldraadversperring. Op een afstand van 250 tot 500 meter achter dit loopgravenstelsel werden vijf geschutsopstellingen ingericht. De linie begon aan de kust van de toenmalige Zuiderzee, ongeveer 1300 meter ten westen van de haven van Huizen. Hier ligt nu aan het fietspad van Valkeveen naar de Wolfskamer het kampeerterrein van de NTKC. Zij liep vervolgens ongeveer 3,5 km zuidwaarts tot aan een weg van Valkeveen naar Laren, de Bierweg, en boog daarna in de richting van het landgoed Crailo. Hiervandaan strekte zij zich in een vrijwel rechte lijn uit naar de spoorlijn van Bussum naar Hilversum, ongeveer 500 meter ten zuiden van het destijds daar gelegen Werk III, ter hoogte van de huidige watertoren. (afb. 1).

De schansen hadden een 120 tot 170 meter lange borstwering. Achter de borstweringen konden zich geweerschutters opstellen. Schans 1 lag in de zuidwestelijke punt van de Bussumerheide, ten zuiden van de Laarderweg. Schans 2 lag in het kamp Crailo, schans 3 op de Blaricummerheide, schans 4 op de Tafelbergheide, schans 5 bij de Sijsjesberg, schans 6 op de Naardereng en schans 7 aan de kust op het huidige kampeerterrein. De infanteriewal die de schansen met elkaar verbond, was gedekt door een droge gracht met 60 meter daarvoor een brede prikkeldraadversperring. Achter deze wal kon de onderlinge verbinding tussen de schansen worden onderhouden. Zij was voorzien van een banket voor de geweerschutters die daar de vijand onder vuur konden nemen (afb. 2). Op regelmatige afstanden waren er ook achter de wal schuilplaatsjes ingericht. Achterwaarts was deze linie via zigzag-gegraven loopgraven verbonden met een netwerk van verbandplaatsen, telefoonposten, schuilplaatsen voor reservetroepen en latrines.

      
 
Afb. 2 Geweerschutters opgesteld in een infanterieschans op de
Bussumerheide, voorjaar 1915. (coll. J.S. van Wieringen)

Van de vijf achter de infanteriestelling ingerichte opstellingen voor zwaar geschut lagen er op Bussums grondgebied één ten westen van de spoorlijn Bussum-Hilversum, tussen de Werken II en III, een tweede ongeveer waar nu de Bottemastraat is en een volgende aan het eind van de Ceintuurbaan bij de Amersfoortsestraatweg. De overige twee lagen in Huizen respectievelijk langs de Nieuwe Bussummerweg en even ten noorden van de Naarderstraatweg, bij Schans 6. 

De bezetting van de stelling

De stelling was, evenals het ‘Offensief vóór Naarden’, een slapende stelling. Zij werd pas bezet als een aanval dreigde. Met de verdediging van het noordelijke deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden dan troepen van de 1e Divisie worden belast.

    
Afb. 3. In het Kamp van Laren gelegerde soldaten.
(bron: www.legerplaats.nl, Hans Holdijk)
 

Nederland wilde tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal blijven. Dat wilde ons land tonen door zich naar alle richtingen verdedigend op te stellen. In het kader van deze zogenaamde neutraliteitsopstelling was de 1e Divisie sinds het begin van de mobilisatie gelegerd in Noord- en Zuid-Holland langs de Noordzeekust. Indien onze neutraliteit door een der oorlogvoerenden vanuit het oosten – dus door de Duitsers – zou worden geschonden, zouden wij bondgenoot worden van Engeland en Frankrijk. De vloten van die landen zouden dan Duitse landingen op onze kust verhinderen. De daar in de neutraliteitsopstelling gelegerde troepen, zoals de 1e Divisie, zouden dan beschikbaar komen voor de verdediging tegen vanuit het oosten aanvallende indringers. Tot deze divisie behoorden onder andere het Regiment Jagers en het 4e Regiment Infanterie.

Een militair operatiegebied, dus ook een verdedigingslinie, wordt onderverdeeld in vakken. Voor het optreden in een vak worden dan troepeneenheden aangewezen. De Voorstelling vóór Naarden was verdeeld in twee regimentsvakken. Het oostelijke, vanaf de kust tot en met schans 5 bij de Sijsjesberg, zou bezet worden door het Regiment Jagers. Voor het andere vak, dat zich uitstrekte vanaf de Tafelbergheide tot de spoorlijn Bussum-Hilversum, was het 4e Regiment Infanterie bestemd. 

De stelling getest

Zoals vermeld was al spoedig tijdens de mobilisatie in 1914 op last van de Opperbevelhebber, generaal C.J. Snijders, een begin gemaakt met de aanleg van de voorstelling. Hoewel wij niet hebben kunnen achterhalen welke eenheden toen aan het graven zijn gezet, is wel bekend dat dit niet snel genoeg opschoot. Daarom werd in maart 1915 een compagnie veldpioniers van de Genie naar Bussum gehaald. Deze troep is hier – met enkele korte onderbrekingen – tot augustus 1917 gebleven. Het resultaat was dat in diezelfde maand het stellinggedeelte bij Bussum een eind gevorderd was. Daarom werd besloten tot een test. Van 9 tot en met 19 maart 1915 zijn er manoeuvres gehouden, waaraan 3350 man hebben deelgenomen.
Het vak van 4e Regiment Infanterie werd bezet door dat regiment. De regimentscommandant vestigde zich met zijn staf in Werk IVDe staf van het 1e bataljon bevond zich in Werk III en de rest van dit bataljon was ondergebracht in de Koningin Wilhelminaschool (die stond op de plaats van het huidige flatgebouw aan de Brinklaan), de R.K. Jongensschool, de R.K. Meisjesschool (in de Mariastraat) en enige andere onderkomens in die omgeving. Het 3e bataljon lag in het linker gedeelte van het regimentsvak. Het kreeg onderdak in een deel van Werk IV, de Koning Willem III-school (in de Schoolstraat bij de Landstraat), de Prins Hendrikschool (nu Vondelschool aan de Molenlaan), de Prinses Juliana Bewaarschool, het Gebouw St. Vitus en bij particulieren. In totaal werden 1800 man in scholen e.d. ondergebracht. De overige 1500 werden bij bewoners ingekwartierd, die daarvoor een vergoeding van 80 cent per man per dag ontvingen.

     
 
Afb. 4 Luchtfoto van infanterieschans 1 (1938) (coll. M.J. Heyne)

De eerste dagen waren nodig voor de voorbereidingen. De eigenlijke manoeuvres begonnen op maandag 15 maart. ‘s-Morgens om zes uur marcheerden de troepen vanuit hun kwartieren naar de loopgraven op de heide. De laatste dag, donderdag 18 maart, werd bijgewoond door generaal C.J. Snijders. Nog diezelfde dag ontruimden de troepen de schoolgebouwen en keerden zij naar hun garnizoenen terug.
Met de 1e Compagnie Veldpioniers bleven echter nog andere troepen achter om verder te werken aan het Jagersvak van de stelling.
Nog voordat de stelling voltooid was, werden er al weer plannen gemaakt voor een (niet uitgevoerde) uitbreiding in de richting van de Warande en de haven van Huizen en voor een aansluiting in westelijke richting aan de inundaties bij de Hilversumse Meent. Deze uitbreiding zou de stelling diepte geven, waardoor zij geschikt zou zijn voor een hardnekkiger verdediging dan aanvankelijk was beoogd. In de zomer van 1916 werd met de uitbreiding begonnen. Waarschijnlijk was hierbij een in augustus 1916 naar het Kamp van Laren en de spoorwegloodsen op het rangeerterrein bij Crailo overgeplaatst bataljon van het 4e Regiment Infanterie betrokken.

Begin 1918 zijn nog andere uitbreidingsplannen uitgewerkt, die geresulteerd hebben in de aanleg van twee loopgravenlinies met betonnen schuilplaatsen in de Franse Kamp. Dit werk is gestaakt nadat in november 1918 een eind was gekomen aan de Eerste Wereldoorlog.

     
Afb. 5 Het ‘Hobbeltjesbos’. Resten van de wal tussen de Schansen
1 en 2 langs het fietspad aan het eind van de Lorentzweg naar
Crailo (coll.HKB)
 

Wat is er over van de stelling?

Van de uit 1914-1915 stammende delen van de stelling – die na 1918 werd opgeheven en gesloopt – is toch nog het een en ander te herkennen in het terrein. Ons beperkende tot het grondgebied van Bussum: kuilen naast het fietspad dat vanaf het eind van de Laarderweg richting Hilversum loopt, zijn restanten van Schans 1 (afb. 4).

Aan het eind van de Lorentzweg, bij Heidezicht, is links van het fietspad dat in de richting Crailo loopt, een restant van de infanteriewal met banket duidelijk herkenbaar (afb. 5). 

Van de uitgebreide stelling zijn in de Franse Kamp nog talloze betonnen schuilplaatsen te zien. Eén daarvan is op initiatief van de Historische Kring Bussum in haar oorspronkelijke staat gebracht. Medewerkers van de Kring verzorgen daar in het najaar rondleidingen. 

 Bronnen en literatuur

Jaap van Welsen houdt zich sinds zijn pensionering bezig met militaire historie, in het bijzonder de vestingbouw. Hij is bibliothecaris en was secretaris van de Stichting Menno van Coehoorn. Hij is een van de oprichters en was de eerste secretaris van de Stichting tot Beheer van Werk IV te Bussum. Hij heeft diverse publicaties op zijn naam staan over verschillende militair-historische en verwante onderwerpen. 

 

  Lijstbijhouders en weksoldaten

In nevenstaand artikel wordt vermeld, dat gedurende ongeveer tweeënhalf jaar – van het voorjaar van 1915 tot in de zomer van 1917 – de 1e compagnie Veldpioniers in Bussum gelegerd was om wat vaart te brengen in het graven van de voorstelling.
De commandant van die compagnie, de latere kolonel A.L. Thierens, heeft vijftig jaar na datum in het maandblad van de Vereniging van Officieren van de Genie zijn ervaringen uit die periode als jonge kapitein beschreven. De mannen van zijn compagnie waren, verspreid over geheel Bussum, “ingekwartierd met voeding”. Om de paraatheid van zijn compagnie te testen liet de kapitein op een nacht, voor eenieder onverwacht, alarm blazen door een trompetter (telefoonaansluitingen waren hoge uitzondering). Dit pakte goed uit: binnen een redelijke tijd stond de compagnie in volledig veldtenue aangetreden op het Stationsplein.
Niet iedereen was echter gelukkig met deze methode. De kapitein kreeg namelijk een brief van de commandant van Naarden met het verzoek om voortaan dergelijke aardigheden na te laten, want niet alleen de veldpioniers, maar ook alle andere in en rond Naarden gelegerde troepen waren door het signaal gealarmeerd en vervolgens in de benen gekomen! De kapitein moest dus iets anders verzinnen. Hij voerde een wekstelsel in. Dat werkte als volgt. 2 of 3 man werden gewekt en deze gingen ieder weer 2 of 3 bepaalde soldaten wekken die op hun beurt weer 2 of 3 man wekten, enzovoort. Het lijkt eenvoudig, maar er moest rekening gehouden worden met zieken, detacheringen elders, de onafgebroken roulerende korte verloven en adresveranderingen. Deze adresveranderingen waren meestal het gevolg van de regeling om elke zes weken van kwartier te veranderen tenzij de kwartiergever schriftelijk meedeelde geen bezwaar tegen verlenging van de inkwartiering te hebben. Met deze regeling wilde men een gelijkmatige belasting van de ingezetenen bewerkstelligen.
De weklijsten moesten dan ook dagelijks bijgehouden worden, een tijdrovend en nauwkeurig werkje. Het was bovendien voor de weksoldaten niet eenvoudig om bij nacht de kwartieren te vinden, zoals in het Spiegel met zijn kronkelende wegen en de schots en scheef staande villa’s waarvan de voordeur vaak ook nog achter of opzij was. Maar het systeem bleek te werken, dank zij de toegewijde lijstbijhouders en weksoldaten: bij alarmering was de gehele compagnie op de afgesproken tijd present op het Stationsplein.