Skip to main content

Bussums Historisch Tijdschrift 26/1 (januari 2010) pag. 27-31


De Westereng en Oostereng: het beëindigingsplan van Bussum

Sophie Keulemans & Peter van Dulst

Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.
Klik hier voor de pdf van dit artikel.

De Wester- en Oostereng liggen ten zuiden van de Ceintuurbaan, de doorgaande weg, die de zuidelijke grens van de bebouwing van Bussum vormde. De snelle, planmatige naoorlogse nieuwbouw heeft sterk zijn stempel gedrukt op deze wijk. De laatste jaren worden bepaalde elementen vervangen door meer hoogwaardige en zorgvuldiger ontworpen nieuwbouw, waarmee de wijk aan aanzien wint. Voorbeelden daarvan zijn op diverse plekken in de wijken te vinden: het nieuwe seniorencomplex De Heul aan de Koekoeklaan, de 48 grondgebonden woningen aan de Jan Bottemastraat (de oude Deltaschool), de Brede School tussen de Laarderweg en de Lange Heul, het woningcomplex op het terrein van de voormalige Zuiderkerk en het gezondheidscentrum aan de Piet Heijnlaan. De wijk is vooral bevoorrecht door zijn bijzonder gunstige, geheel open ligging aan het Goois natuurreservaat. 

     
Lange Heul flatwoningen: een goed voorbeeld van het toepassen van stempels,
Herhaling van gebouwen in een ruime groenzone. Direct aan het natuurgebied

Bouwen, bouwen, bouwen

In de jaren ’50, ’60 en ’70 van de vorige eeuw werd er in Bussum Zuid druk gebouwd. De eerste plannen voor dit gebied dateren al van vóór de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog werd er voornamelijk nagedacht over bouwen. Van daadwerkelijk bouwen kwam weinig terecht. Aan het einde van de jaren '40 en zeker in de jaren '50 werden de contouren voor de plannen goed zichtbaar en werden de eerste deelplannen uitgevoerd. De urgentie was er: de woningnood was groot.

De wijk bestaat uit twee delen: de Westereng en de Oostereng, die van elkaar worden gescheiden door een langgerekte parkachtige strook, de Groene Long. Deze biedt plaats aan een groene zone met speelweiden en een hertenkamp.

In de Tweede Wereldoorlog stond de bouwproductie niet alleen op een uiterst laag pitje, er werd ook nog eens op zeer ruime schaal woonruimte vernield. Direct na de oorlog was het dan ook zaak de bouwproductie op gang te krijgen. Eenvoudig was dat niet. Aan alles was gebrek. Geen geld, geen deugdelijke materialen. Tekort aan machines. Deze schaarste is in de wijken die in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw gebouwd werden duidelijk te zien. Toch is niet elke wijk uit die tijd aan vervanging toe. De naoorlogse uitbreiding van Bussum in de Westereng en de Oostereng is daarvan een goed voorbeeld.

Opvallend is de ruime stedenbouwkundige opzet, waarbij gebouwd werd volgens het principe van het Nieuwe Bouwen: licht, lucht, ruimte, groene wiggen en een sterke scheiding tussen wonen, werken, verkeer en recreatie. Voor de architectuur en de bouw was in die tijd aanmerkelijk minder geld beschikbaar dan nu. Dit uit zich in gebouwen die eenvoudig van opzet zijn en minimaal versierd zijn. Toch hebben de buurten door hun stedenbouwkundige opzet een hoge kwaliteit.

 
 
Laarderweg. Bij de entreepartij is beton toegepast.
Een uitspringend detail in een repeterend beeld

Vorm volgt functie

De uitbreidingsplannen die in de tweede helft van de jaren veertig werden gemaakt en vanaf de jaren vijftig tot in de jaren zeventig tot uitvoering kwamen, werden grotendeels ontworpen in de architectonische traditie van het Nieuwe Bouwen en het daaruit volgende functionalisme. Het is niet bepaald een bouwstijl die werd aangehangen, maar een nieuwe kijk op de bouworganisatie en de planning van de stedenbouw. Belangrijke namen hier zijn onder andere Van den Broek & Bakema, Rietveld, J.J.P. Oud, Duiker & Bijvoet, Van Eesteren, le Corbusier, Gropius, Mies van der Rohe.

De focus lag op collectieve bouw, met aandacht voor een praktische indeling, comfort en licht, waarbij voor de architectuur een belangrijk uitgangspunt was dat de vorm de functie dient te volgen. Weinig ornamenten en verfraaiingen die afleiden van de functie van het gebouw. Een uitgangspunt dat vlak na de oorlog nog goed uitkwam ook, want verfraaiingen en ornamenten kosten geld. Ook werden de individuele buitenruimtes als tuin en balkon ingeleverd of verkleind ten behoeve van het collectieve groen als park, plein en daktuin.

Repetitie in de vorm was een volgend gegeven. Blokken laagbouw en hoogbouw werden als ‘stempels’ in de ruimte geplaatst, waardoor heldere vormen ontstonden. De vele herhalingen in de vorm van stempels maakten het mogelijk wijken te ontwikkelen met industriële bouwmethoden. Het industrieel bouwen nam een grote vlucht. Complete delen van een gebouw werden in de fabriek gemaakt, waarna het gebouw op de bouwplaats geassembleerd werd.

De meest gebruikte materialen bleven voorlopig baksteen voor de gevels en keramische dakpannen. Naarmate de tijd vordert wordt op grotere schaal beton toegepast. Bijvoorbeeld voor luifels en lateien. In het ontwerp van de wijk krijgt de auto ruim baan.
Al deze uitgangspunten vinden we in het laatste grote Bussumse uitbreidingsgebied terug. In zijn zuiverste vorm is de Westereng een typische wederopbouwwijk. De Oostereng heeft, vooral doordat de wijk later gebouwd werd en er nieuwe prioriteiten ontstonden, maar ook doordat het eigendom van de kavels meer in handen van particulieren was, een veel gedifferentieerder karakter. Bij het ontwerp werd met weinig middelen een groot gevoel van ruimte gerealiseerd. Voor het eerst werd ook een percentage van de projectkosten gereserveerd voor kunst.

Een ideële doelstelling was er echter wel degelijk, zoals verwoord door de toonaangevende architecten uit die periode: Aldo van Eyck en Jaap Bakema. Het ging bij de wijkontwikkeling om het bevorderen van gemeenschapszin en een rijk stedelijk leven.

 
Stratenplan met ‘Bouma’- en ‘Airey’-woningen in de Westereng
 

Het begin

Al tijdens de Tweede Wereldoorlog was er sprake van uitbreidingsplannen voor de Bussumse woningvoorraad. Door een tekort aan geld, materialen en arbeidskrachten bleven deze plannen papieren tijgers. Bouwgrond was echter ruimschoots en al geruime tijd voorhanden. Al in de jaren ’30 was sprake van plannen voor villabouw in Bussum Zuid, het gebied van de Wester- en Oostereng.

Na de oorlog was de woningnood een vast punt op de agenda van de gemeenteraad. De problemen waren er dan ook naar. Inwoning en dubbel gebruik van woningen kwam op grote schaal voor. Straten en buurten werden hiervoor door de gemeente aangewezen. De naoorlogse geboortegolf, de repatriëring van Indische Nederlanders, waarvan er velen in Bussum terechtkwamen, verergerden de zaak nog. Het duurde tot 1948 voordat het uitbreidingsplan voor het westelijk deel van de Eng door de gemeenteraad werd vastgesteld. In die periode werd er al op geanticipeerd dat in het laatste uitbreidingsplan van de gemeente wel ruimte zou zijn voor circa 2700 woningen.

De productie kwam begin jaren ’50 goed op gang en vooral in de periode tussen 1958 en begin jaren ‘70 werd er fors gebouwd in de Wester-en Oostereng. Bij het Herzien Uitbreidingsplan van 1955 werd de productie opgevoerd. Meer hoogbouw in acht, vijf en drie woonlagen moest tot vermeerdering van woningen leiden. Exemplarisch voor de toenmalige woningnood en de kosten van de bouw was dat wethouder Bouma in 1950 een plan presenteerde voor 306 woningen in de Westereng, inclusief etagebouw, waarbij de kosten per woning waren teruggebracht door de hoogte van de vertrekken te verlagen. Dat scheelde acht lagen metselwerk per woning en maakte de plannen financieel haalbaar.

 
 
De Airey-woningen in de Bottemastraat. Een voor het Gooi uniek wooncomplex. Fabriekmatige systeembouw, maar toch wel met een tuin voor en achter

Een uniek wederopbouwproduct: de Airey-woningen in de Jan Bottemastraat

De wederopbouw en de gedachte van het Nieuwe Bouwen leidde tot standaardisering. Na de Tweede Wereldoorlog werd vanwege de schaarste geëxperimenteerd met nieuwe, industriële bouwwijzen. Deze alternatieve bouwmethoden hadden een groot aantal voordelen: er kon snel worden gebouwd, er werden minder schaarse materialen gebruikt (beton in plaats van baksteen), fabricage was fabrieksmatig en op de bouw waren minder geschoolde arbeiders nodig. Veelal zijn de woningen tijdelijk neergezet, maar zoals dat vaker gaat met tijdelijke bouwwerken is de waardering voor het systeem gegroeid in de loop van de tijd. In de Jan Bottemastraat zijn 26 van zulke woningen gebouwd volgens het Airey-systeem; het zijn de laatste Airey-woningen die in het Gooi staan en tegenwoordig aangewezen als waardevol object.

Het Airey-systeem bestaat uit een skelet van betonnen stijlen voor de gevels en stalen vakwerkliggertjes voor de vloeren. Aan de buitenzijde zijn betonnen panelen bevestigd. Ramen zijn van staal en passen precies in het ritme van de betonnen platen. Een betonnen accent rondom de voordeur is het enige versiersel aan de buitenkant. Architectuur uit de wederopbouwperiode en dit soort systeembouw in het bijzonder mag zich tot op heden niet in een grote belangstelling verheugen. Toch zijn de woningen aan de Jan Bottemastraat te waarderen, zeker door het toepassen van de eenvoudige uitgangspunten die nodig waren om ‘goed en hygiënisch te kunnen wonen’. De plattegronden van de Airey-woningen zijn typerend voor die tijd en in de basis wordt hij, hoewel ruimer, nog steeds gebouwd. 

 
Ceintuurbaan Portiekflats. Flatgebouw met drie woonlagen met een repeterend karakter. De verbijzondering is te vinden in het metselwerk en de raampartijen van de trappenhuizen. Bij bijna alle ontwerpen in het gebied wordt de soberheid van de architectuur even doorbroken door een verfraaiing in de entreepartij.
 

Aantallen

De woningplattegronden die zo typerend waren voor het functionalisme werden door het hele land gemaakt en zijn ook te vinden in de Westereng, waar de woningen na 1960 werden opgeleverd. Er werd gekozen uit een beperkt aantal typen, waarbij per type het aantal m2 vast lag en een bepaald aantal slaapplaatsen gerealiseerd moest worden. Tussen 1920 en 1970 groeit een woning nauwelijks, een gemiddelde woning is dan 47 m2. Pas midden jaren ‘70 dijt de oppervlakte van de woning substantieel uit, begin jaren ‘80 is deze gegroeid naar gemiddeld 82 m2.

Aan de toekomstige bewoners werd niets gevraagd. Het ging per slot om het oplossen van de woningnood. Niet lullen maar poetsen. Toch waren het voor de mensen die zo zaten te springen om een woning kleine paleisjes: een bruynzeelkeuken, een echte douchecel en een geiser voor warm water. Op de begane grond lagen de bergingen gegroepeerd en buiten was er ruim baan gemaakt voor het parkeren van de auto en heel veel groen. De hoogbouw bleef veelal beperkt tot 4 woonlagen, bij de 5e laag was er een lift nodig en die kost geld.

Over de kwaliteit van de architectuur werd in die tijd nauwelijks gesproken. Het was simpelweg geen thema. Aantallen, daar ging het om. Illustratief daarvoor is dat in het uitbreidingsplan Westereng een onderscheid gemaakt werd tussen A, B en C woningen, respectievelijk arbeiders-, kleine middenstands-en middenstandswoningen. Benadrukt werd dat er een zeer grote behoefte was aan A woningen. Alle woningen waren overigens bedoeld voor gezinnen

De oppervlakte van de woningen lag vast:
A woningen: maximaal opp. 45 m2 bij een breedte van 5.40 meter;
B woningen: min. opp. 50 m2 bij een breedte van 6 meter;
C woningen: min. opp. 60 m2 bij een breedte van 7.50 meter.

 
 
Lange Heul. Vier woonlagen op een plint. Bij vijf woonlagen was een lift niet verplicht, maar wel gewenst. Mede daarom is men niet scheutig met meer dan vier lagen

A woningen waren huurwoningen. Vanaf B-woningen ging het om koopwoningen, hoewel er al snel discussie ontstond om deze woningen ook in de huursector aan te bieden. Behalve D en E woningen waren er dan nog de etagewoningen in verschillende oppervlakten. De verhouding etagewoningen – grondgebonden eengezinswoningen was ongeveer 50%. Becijferd werd dat het woningtekort met een productie van 300 woningen per jaar rond 1968 opgelost moest zijn!

Ook in de correspondentie tussen de gemeente als opdrachtgever en de architecten van het zuidelijke deel van de Westereng (het terrein ten westen van de Laarderweg), de architecten H. Wesselo en J.J. van Voorst uit Bussum werd niet over architectuur gesproken. Het ging over aantallen en over spoed. De architecten kregen in januari 1958 opdracht, die voor september van dat jaar afgerond moest zijn. Het betrof hier een plan voor 331 woningwetwoningen die gebouwd zouden moeten worden; 140 voor 2 à 3 personen, 109 voor 4 à 5 personen en 82 woningen voor 6 personen of meer.

In de uitwerking van de plannen vonden de architecten op vernuftige wijze steeds meer ruimte. Geplande eengezinswoningen werden samengebouwd tot etagewoningen en tegen de tijd dat het plan uitgevoerd kon worden waren er 401 woningen bedacht, zonder dat dat het open en groene karakter van de geplande wijk aantastte. Van de 401 woningen waren nog maar 153 eengezinswoningen in 2 types (5 of 6 bedden) met een grondoppervlak van ongeveer 6 x 7 meter. In de hoogbouw kon men meer woningen kwijt, er werden 249 appartementen in 4 types (4, 5 of 7 bedden) gerealiseerd, waarbij er vooral flats waren voor 4 bedden waren (192 stuks). 

 
Randweg. Veel licht in de woning die functioneel van opzet is. De erkers en de luifels boven de voordeur zorgen voor de architectonische verfraaiing.
 

Uitbreidingsplan Zuid, Oostelijk deel

Na 1955 werd het uitbreidingsplan voor de Oostereng herzien. Een groot deel van de grond was hier in eigendom van particuliere opdrachtgevers. Er vindt dan ook een levendige discussie plaats over het toevoegen van ruim 300 A woningen aan het plan, dat gekenmerkt wordt door B en C woningen – middenstandswoningen – , naast villa-achtige bebouwing. Deze keus wordt gemaakt omdat: ‘’de bevolkingsgroei zich in die richting ontwikkelt’’.

De nijpende woningnood begint naarmate de jaren verstrijken onder controle te komen. Daarom wordt er in het herziene plan voor de Oostereng voor het eerst over nieuwe prioriteiten gesproken. Villa’s worden ingeruild voor woongebouwen voor bejaarden (De Gooise Warande en het Prot. Chr. Tehuis voor bejaarden), er worden meer scholen geprojecteerd en ook winkels krijgen een plek(je). Naast een zorgvuldige stedenbouwkundige vormgeving en afwisseling in de bouwwijze wordt geconstateerd: ‘’niet alleen de stedenbouwkundige opzet is van belang, ook architectonisch zullen de hoogste eisen worden gesteld’’. En dat is voor het eerst.

Terugkijkend naar het begin van de jaren ’60 wordt door het gemeentebestuur opgemerkt dat de architectuur tot dat moment ‘droog’ is. Het ontwikkelen van aandacht voor de architectuur is dan ook iets typisch voor het einde van de jaren ‘60, begin jaren ‘70.
Tot het einde van de jaren ’60 en in de Oostereng in de jaren ‘70 vinden er nog regelmatig bouwactiviteiten plaats.

Het karakter van de Oostereng is maar een klein beetje jonger dan de Westereng, maar in een tijd waarin zoveel veranderde is het uiterlijk van de wijk behoorlijk anders dan dat van de Westereng. In de loop van de jaren ‘70 wordt het steeds duidelijker dat de plannen en de lopende productie in de Westereng en de Oostereng het karakter hebben van een Beëindigingsplan. Meer grond om te bouwen heeft Bussum eenmaal niet. 

 
 
Bloemhof: ruim in het groen, eenvoudige repeterende bouwstijl, bitumineuze dakbedekking is goedkoper dan pannen.

Conclusie

Zeker in de laatste tien jaar wordt er zorgelijk gekeken naar de toekomstbestendigheid van wijken uit de wederopbouwperiode. In veel gemeenten blijken complete wijken zodanig bouwkundig en/of sociaal versleten te zijn dat alleen de slopershamer soelaas kan bieden.

Opvallend in Bussum is dat de Westereng en de Ooster-eng nog steeds succesvolle wijken zijn. Het ziet ernaar uit dat ze dat ook zullen blijven. Wat zijn dan de succesfactoren als we weten dat het zeker niet de geweldig boeiende architectuur is.

De stedenbouwkundige opzet wordt gekenmerkt door een ‘menselijke maat’. Geen grote anonieme stempels in groenzones die van niemand zijn, maar een mix van woonstraten, groenzones en kleinschalige voorzieningen. Het onderhoud van het openbare gebied, een van de meest kwetsbare punten in wederopbouwwijken, is goed. Ook de bewoners hebben in de loop der jaren geinvesteerd in de wijk die nu een groen karakter heeft.

De ligging nabij de heide en voorzieningen is uniek te noemen. De ontsluiting voor het verkeer is niet opdringerig aanwezig en hoewel de gebouwde parkeervoorzieningen volgens de huidige begrippen niet ruim zijn, is er geen blikken gevoel.

De mix van sociale woningbouw, middenstandswoningen, villa’s – grondgebonden en etagebouw is zodanig, dat de leefbaarheid van de wijk gewaarborgd is. Hoewel de architectuur niet hoogstaand genoemd kan worden, valt wel op dat door gebruik van traditionele bouwmaterialen, baksteen en hout en op beperkte schaal beton, veelal toepassen van pannendaken, de wijk geborgenheid uitstraalt. Ondanks de zeer beperkte middelen in de wederopbouwperiode zijn de architecten er in geslaagd een prettige omgeving te bouwen.

Daar waar de wijk zo langzamerhand aan vernieuwing toe was, vindt de laatste jaren op beperkte schaal vernieuwbouw plaats. Deze ingrepen zijn doorgaans van een hoge stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit. Als dit beleid in de komende decennia wordt voortgezet, kan Bussum nog heel lang plezier hebben van haar wederopbouwwijken: het beëindigingsplan Wester- en Oostereng.

 

De schrijvers danken het Stad-en Streekarchief Naarden voor toegang tot het Gemeentearchief Bussum.
Geraadpleegde stukken:
– Bouwkundige tekeningen bij bestemmingsplan Oostereng
– Diverse opdrachten en brieven van het gemeentebestuur Bussum m.b.t. grondruil, architectenovereenkomsten, e.d.
– Uitbreidingsplan, herziening en wijziging Westereng en Oostereng, inclusief tekeningen, 1955-1961
– Bouwplan voor 331 woningen Westereng, 1958-1963.

Foto’s: coll. auteurs

Sophie Keulemans-ter Kuile (1969) studeerde bouwkunde aan de TU Delft. Zij studeerde in 1994 af in de richting architectuur. Na 12 jaar als architect gewerkt te hebben, heeft zij haar loopbaan voortgezet bij het ontwikkelingsbedrijf van Dudok Wonen. Zij heeft een grote affiniteit met cultuurhistorische objecten en een brede interesse in het Gooi en haar ontstaansgeschiedenis.
Peter van Dulst (1949) studeerde psychologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Was tot 1990 werkzaam als consulent opbouwwerk in de stadsvernieuwing en volkshuisvesting. Vanaf 1990 werkte hij in diverse managementfuncties bij in het Gooi werkzame woningcorporaties als Patrimonium en Patio. Tot zijn pensionering medio 2009 was hij directeur van Dudok Ontwikkeling, het ontwikkelingsbedrijf van woningcorporatie Dudok Wonen