Skip to main content

Bussums Historisch Tijdschrift 29/2 (augustus 2013) pag. 42-48

Er staat een orgel in Bussum - Macht & Pracht bij de koning der instrumenten

Alexander Overdiep

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.

Het traditionele ‘gebruik’ van kerkgebouwen is sterk teruggevallen. Toch zijn er groepen niet-kerkelijken die met veel belangstelling kerken bezoeken. Deze oude uitingen van ‘Macht & Pracht’ zijn dikwijls goed bewaarde objecten van architectuur en kunst. Een andere aanleiding voor kerkbezoek, ook bij ‘seculieren’, is vaak het orgel.

De oudste Bussumse voorbeelden van ‛Macht & Pracht’ zijn de kerken. Kerkarchitectuur komt vaak ‛overweldigend’ over door de massa van het kerkgebouw in relatie tot de omgeving. En dan zijn er nog de kerktorens; hoewel vijf Bussumse kerken geen toren hebben.

     
Orgel St. Vituskerk, gebouwd in 1902 door
Adema-Schreurs, geplaatst in 1965. Verloren
gegaan tijdens de brand op 5 oktober 1988
(coll. HKB)
 

 In de interieurarchitectuur van kerkgebouwen speelt het orgel vaak een belangrijke rol. Vooral omdat een orgel vaak het grootste interieurstuk is. Het orgel is ook zichtbaar een geliefd middel om de (geestelijke) rijkdom van de kerk en daarmee haar gezag te bevestigen.

Voor seculiere kerkbezoekers is een orgel vaak een wonder van vormgeving en ambachtelijke nijverheid. Voor kerkgangers is het wel eens ‛een ding’ dat tergende (bij)geluiden maakt (‛Satans Fluytencast’). Voor kerkbeheerders is het orgel dikwijls een ‛nagel aan hun doodskist’: een kwetsbaar instrument, een bewerkelijk meubelstuk, een ding dat duur specialistisch onderhoud vraagt (dat vrijwel nooit door de organist zelf gedaan kan worden) en het wordt ook wel beschouwd als een geldverslindende verzameling verouderde techniek. Voor wie handhaven we dat verouderde statusobject nog?
We laten hier nog maar buiten beschouwing dat Nederlandse orgelbouwers tot op de dag van vandaag een succesvol exportproduct maken. 

Orgels in Bussumse kerken

Alle bestaande kerken in Bussum zijn gebouwd na de verzelfstandiging in 1817. Daardoor hebben we hier geen oude orgels. Wel hebben we in Bussum orgels die hier na een verhuizing terecht kwamen.

Koepelkerk - Steinmeyer

Het meest actuele voorbeeld van pracht voor Bussum en een orgeltechnisch hoogtepunt, is het orgel dat sinds september 2012 een plaats kreeg in de Koepelkerk aan de Brinklaan. Dit orgel is een bijzonder interessant voorbeeld van een pneumatisch orgel met technische hoogstandjes, die er toe hebben bijgedragen dat dit orgel een rijksmonument werd.

      
 
Drieklaviers manuaal van het orgel van de St. Vituskerk
met daarboven de registerschakelaars en vele andere
speelhulpen, ook onder de manualen zitten nog
speelhulpen (coll. HKB)

Het orgel is in 1923 door de nog bestaande Zuidduitse orgelbouwer Steinmeyer gebouwd voor de Clemenskerk in Hilversum. Toen deze kerk in 1996 werd gesloten, raakten gebouw en orgel buiten gebruik. Na langdurige (kerk)bestuurlijke inspanningen is het de Mariaparochie gelukt dit orgel ‛te pakken te krijgen’ en daardoor te redden. Van deze vooraanstaande en indertijd innovatieve orgelbouwer bestaan in ons land nog twee werkende kerkorgels: het net gerestaureerde exemplaar in Bussum en dat in Alphen aan den Rijn (ook uit 1923). Een derde exemplaar ligt al vele jaren gedemonteerd in een schuur bij Terneuzen. Het beroemdste exemplaar van Steinmeyer stond in de Amsterdamse Prinsessekerk, waar het bijna dertig jaar lang bespeeld werd door Piet van Egmond. Dat was ook het instrument waarop Louis van Dijk orgel leerde spelen. In 1982 werd deze kerk gesloopt. Het orgel is toen door een particulier gekocht en wordt geleidelijk weer opgebouwd.

Het Steinmeyer-orgel in de Koepelkerk heeft een niet-traditionele vormgeving van de orgelkas. Het orgel staat nu op de begane grond, met de speeltafel er vlak voor en is meer breed dan hoog. Daardoor staan in het front zelfs 81 pijpen. De 1.107 andere pijpen staan in de kas. Door deze opstelling houdt de organist goed zicht op de kerkgangers en oogcontact met de voorganger, terwijl hij de 21 registerstemmen van het orgel en andere speelhulpen bedient. Het orgel is door Adema Orgelbouw uit Hillegom gerestaureerd en geheel in zijn oorspronkelijke opzet geplaatst in een van de armen van de kruisvormige koepelkerk van de architecten J.Th.J. Cuypers en P. Cuypers jr. Het orgel is bij deze restauratie uitgebreid met één register – een zogenoemde Bazuin 16’, die geplaatst is op een nieuwe, zogenoemde windlade, achter het orgel. Deze windlade én de nieuwe registerstem zijn gemaakt naar voorbeelden van Steinmeyer.

Voor orgelliefhebbers is een muzikaal én technisch hoogtepunt in dit orgel de ‛registercrescendo-wals’. Daarmee kan de organist tijdens het spelen met de voet over een ‛rol’ schuiven en op die manier registers toevoegen of verminderen. Een wijzerplaat op de speeltafel laat zien hoeveel registers dan meespelen, van 1 oplopend tot 15. Zoiets door middel van elektronica ontwikkelen is tegenwoordig niet zo moeilijk, maar in dit orgel werkt dit mechanisme al negentig jaar feilloos met luchtdruk. Een pneumatisch hoogstandje in Bussum!

    
In het midden de ‛wijzerplaat’ van de register-crescendowals, waardoor de organist
kan zien hoeveel registers door beweging van de voet over de pedaalroller actief in
het orgelspel zijn betrokken. Links daarvan de schakelaars om manualen te koppelen
aan het pedaal; de stemmen van een manuaal zijn dan ook te horen via het voetenspel.
Rechts de schakelaars voor een andere speelhulp: de super- en suboctaafkoppels;
daarmee kan de organist door één toets in te drukken tegelijk ook die van één octaaf
hoger of lager laten meespelen op een ander manuaal. Pneumatisch vernuft!
(foto Lilian Mulder)

De bouw van pneumatische orgels was maar relatief korte tijd in zwang. In tegenstelling tot heel veel andere orgels met deze techniek heeft dit ‛Bussumse’ orgel de tijd ongeschonden doorstaan.

De herplaatsing van dit bijzondere orgel, de restauratie, de kleine uitbreiding en alle bijkomende werkzaamheden hebben ca 190.000 euro gekost. Daarvan is bijna 60% gesubsidieerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen Monumentenzorg).
Blijft er nog zo’n 80 mille over, waarvoor nog steeds geld bijeengebracht wordt. Het is nog steeds mogelijk een orgelpijp te ‛adopteren’ en zelfs een heel register. Van nu af aan is onderhoud en dus vooral veel en goed gebruik van belang. De Stichting Vrienden van het Steinmeyer-orgel Koepelkerk Bussum zamelt niet alleen geld in voor dit onderhoud, maar organiseert ook orgelconcerten en wist reeds verschillende vooraanstaande organisten uit de hele wereld te strikken.

(Informatie over het orgel, adoptiemogelijkheden en het muzikale programma zijn te vinden op www.orgelkoepelkerk.nl)

 

Orgelbouwtechniek kort door de bocht

Wat is het en wat doet het?

     
Spieghelkerk, Verschuerenorgel. Geplaatst in
1978 (coll. HKB)
 

In een kerk zien we van het orgel dikwijls maar een kleine verzameling pijpen staan. Vaak zijn deze symmetrisch opgesteld tussen de 25 tot 50 ‛frontpijpen’. Daarachter zitten in de orgelkas de vele honderden, tot soms wel duizenden orgelpijpen. In de basis is een orgel een kast waarin een serie ‛blokfluitachtige’ pijpen staan, gemaakt van metaal of hout. Sommige pijpen werken anders, maar dat voert voor dit artikel te ver.
Door een ingenieus mechanisme is de organist(e) in staat vanaf een speeltafel, die minstens één klavier (zoals dat van een piano) heeft, die pijpen ‛aan te blazen’. De organist heeft gewoonlijk twee of drie klavieren te bedienen, maar er zijn orgels met wel zeven klavieren. Klavieren noemen we in de orgelwereld vaak ‛manualen’, omdat we ze met de hand bedienen. Veel orgels hebben extra mogelijkheden, die we met de voet bedienen, dat is een iets kleiner soort ‛toetsenbord’, dat het ‛pedaal’ heet.

De verschillende klankkleuren en -karakters die een orgel (groot of klein) kan voortbrengen, komen tot stand door pijpen van verschillende vormen en typen. Die staan bijeen in groepen. Zo’n groep heet een ‛stem’ of ‛register’. De kleinste orgelpijpen zijn soms maar 15 millimeter lang en 6 millimeter in doorsnee; de grootste meten meer dan 5 meter lang en zijn dan wel 20 cm in doorsnee. Hoe langer de pijp, des te lager de toon.

      
 
Het tweeklaviersmanuaal van het Steinmeyerorgel
in de Koepelkerk (foto Lilian Mulder)

Met een knop kan de organist zo’n register in- of uitschakelen en combineren met andere stemmen. Met andere knoppen of met zogenoemde pistons en tredes (knoppen voor voetbediening) kan de organist een register van bijvoorbeeld het bovenmanuaal toevoegen aan het ondermanuaal. Alle pijpen in een orgel klinken in principe altijd even luid. Door pijpen in een met draaibare jaloeziedeuren afsluitbare binnenkast te plaatsen (een zwelkast), kan het geluidsvolume toe- en afnemen. De deuren van de zwelkast gaan door voetbediening tijdens het spel open of dicht.

     
Bussums topmusicus Ton Koopman bespeelt het Steinmeyerorgel
in de Koepelkerk bij de feestelijke ingebruikname (foto Kastermans)
 

Van manuaal en pedaal naar klank

Het toppunt van kwetsbaarheid en daarmee ook het meest kostbare, zowel in aanschaf als in onderhoud, is de verbinding tussen de speeltafel met de manualen en pedaal en de orgelkas met rijen ventielen die de wind in de pijpen laat stromen. Nu zouden we dat elektronisch kunnen regelen, maar daar moeten organisten en orgelbouwers heel weinig van hebben. Dit betekent niet dat het mechaniek binnen in de orgels geen ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Bijzonder is wel dat orgelbouwers in binnen- en buitenland na een relatief korte pneumatische era weer allemaal gekozen hebben voor een mechanische bediening van de ventielen, die overeenkomt met de werkwijzen van zo’n driehonderd jaar terug.

      Van 15 tot meer dan
6000 millimeter

De overbrenging van de toets naar de pijp (ventiel open of dicht) gaat in mechanische orgels door een systeem van in hoofdzaak houten elementen, die met elkaar verbonden zijn via koperen verbindingen, waaromheen en waartussen vilt en schapenleer wordt gebruikt.
Aan het einde van de 19e eeuw werd de overbrenging ook door wind (luchtdruk) uitgevoerd. Dat zijn zogenoemde pneumatische orgels, maar al in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw besloot men deze ontwikkeling niet verder voort te zetten. In diezelfde vooroorlogse periode kwamen orgels in gebruik waarin de bediening elektrisch werd gemaakt: elektrische pijporgels. En het spreekt voor zich dat delen van het elektrisch systeem vanaf de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw overgingen naar elektronisch.

Een pijporgel is, in elke vorm of omvang,
een instrument dat de vele mogelijkheden
ontleent aan het hoogste vernuft op
mechanisch-technisch gebied.
     

In de hedendaagse orgelbouw voert de mechanische overbrenging weer de boventoon, hoewel de mechanische opbouw nu vaak wordt ondersteund met elektrische of elektronische oplossingen, die bij restauratiewerk vaak worden toegevoegd. De pracht & praal van een orgel zit vooral in de orgelkas; vaak een kunstuiting met prachtig houtsnijwerk en soms orgelluiken voorzien van beschilderingen (oorspronkelijk dienden de luiken om te voorkomen dat vogels in het orgel nesten bouwen of de ruimte volpoepen). Zo bevestigt een orgel door kunstzinnigheid de ‛macht & pracht’ van de kerkelijke gemeente. En daaraan ontleende ook het kerkbestuur een deel van zijn status. De liefhebbers van orgels, orgelmuziek en orgelbouw gaan voorbij aan macht en pracht en komen vooral voor het onzichtbare binnenwerk. 

       

Naamplaatje van de orgelbouwer en bouwjaar met rechts
twee registerknoppen voor pedaalregisters
(foto Lilian Mulder)

 

De andere Bussumse orgels

Sint-Josephkerk (Laarderweg/Ceintuurbaan)
Hier staat een mechanisch orgel gebouwd door Vermeulen Orgelbouw in 1934/1935. Het werd in 1966 in deze kerk geplaatst. Door de slechte staat van onderhoud is het orgel niet meer in gebruik.

Klooster Mariënburg (Brinklaan)
In de Kapel staat een elektro-pneumatisch orgel gebouwd door Vermeulen Orgelbouw in 1961 voor Mariënholm in Groningen en in 1966 door Flentrop Orgelbouw overgeplaatst naar Mariënburg.

Spieghelkerk (Nieuwe ’s-Gravelandseweg)
Verschueren-orgel (mechanisch, gebouwd 1978).

Verlosserkerk (Ceintuurbaan/H. Lorentzweg)
Hoofdorgel gebouwd door Pels & Van Leeuwen in 1964, mechanisch.
Tweede orgel is een zgn. kistorgel gebouwd door Elbertse in 1999 of 2000 (mechanisch).

Wilhelminakerk (Wilhelminaplantsoen)
Hoofdorgel: Flentrop Orgelbouw (mechanisch). Dit orgel is afkomstig uit de Vredekerk (Huizerweg/ Nieuwstraat) en werd overgeplaatst in 1999.
Het koororgel is Van Vulpen Orgelbouw (mechanisch) en afkomstig uit de voormalige Elthetokapel (achter de Vredekerk) in Bussum.

      
 
Het symmetrische front van het éénklaviers orgel in de
Doopsgezinde Kerk; geen kast, alleen pijpwerk,
opgesteld op een koorgalerij op de eerste verdieping
(foto Alexander Overdiep)

NPB-kerk (Iepenlaan/Nieuwe Hilversumseweg)
Orgel gebouwd door Fonteijn & Gaal in 1957 (elektro-pneumatisch). Dit orgel werd gebouwd ter vervanging van een Maarschalkerweerd-orgel uit 1918, waarvan veel onderdelen werden gebruikt.

Doopsgezinde kerk (Wladimirlaan 10)
Orgel gebouwd in 1948 door Spiering Orgelbouw (elektro-mechanisch).

Evangelisch-Lutherse kerk (Mecklenburglaan 50-52)
Fonteijn & Gaal Orgel.
Gebouwd in 1968 op de basis van een Dekker-orgel (mechanisch, gebouwd 1910) reeds herzien door Flentrop in 1937 en in 1959; in 1995-96 aangepast door Fa. Kaat & Tijhuis.

      
Orgel Remonstrantse Kerk.
De perspex-register slepen waren indertijd een enorme innovatie,
maar bleken door ‛versuikering’ toch niet geschikt voor de
‛eeuwigheid’. Ze zijn in 2011 vervangen door ‛klassiek’ hout
(foto Alexander Overdiep)
 

Remonstrantse Kerk (Koningslaan 2b)
Leeflang-orgel (mechanisch, gebouwd 1956, uitgebreid in 2011 door BAG-orgelbouw).

Apostolisch Genootschap (Meulenwiekelaan/Prinses Beatrixplantsoen)
Gebouwd in 1954 door Verwijs Orgelmakers (elektro-pneumatisch).

Vrij Evangelische Gemeente (Dr. Fred. van Eedenweg/Oud-Bussumerweg)
Elektronisch orgel (Johannus, type Monarke).