Skip to main content

Bussums Historisch Tijdschrift 29/2 (augustus 2013) pag. 26-33


De macht onder dak - politiebureaus en kazernes in Bussum

Jaap van Welsen

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.

Als een van de middelen om gezag uit te oefenen, bezit de overheid het geweldsmonopolie, dat zich manifesteert in politie en krijgsmacht. Beide lieten in Bussum sporen achter (politiebureaus en kazernes), die als monumenten bestempeld kunnen worden, voor zover ze nog bestaan. Helaas is Bussum niet zuinig geweest op zijn monumenten. Het gevolg is dat van deze monumenten alleen de Palmkazerne is overgebleven. Dit artikel gaat vooral over deze kazerne, als een voorbeeld van de architectuur in de eerste helft van de vorige eeuw. Maar wij willen eerst aandacht schenken aan de verdwenen gebouwen, die onderdak boden aan politie en krijgsmacht. 

De politiebureaus

      
 
Politiebureau Huizerweg 28 hoek Sint Janslaan (coll. HKB)

De gemeente Bussum had tot het eind van de vorige eeuw een eigen politiekorps. Het vond op verschillende adressen onderdak: aan de Huizerweg 28 (hoek Sint Janslaan), aan de Brinklaan nr. 87, bij het toenmalige gemeentehuis, en op nr. 136 in Villa Looverhof en vanaf 1972 tot 1994 in een inmiddels al weer gesloopte nieuwbouw daarnaast.

      
Villa Looverhof diende tot 1972 als politiebureau
(coll. HKB)
 

Na een reorganisatie van de politie in 1994, toen de gemeentelijke politiekorpsen plaats maakten voor een gewestelijke politie, vertrok de Bussumse eenheid naar een bureau aan de Amersfoortsestraatweg in Naarden. 

De marechausseekazerne

Bussum had van 1922 tot 1992 nog een ander politiekorps binnen zijn grenzen: de brigade Bussum van de Koninklijke Marechaussee. Deze was gelegerd in een speciaal voor haar gebouwde kazerne aan de Hooftlaan.

       
 
Marechausseekazerne aan de Hooftlaan (coll. HKB)

Dit korps behoorde tot het leger, maar had tot 1940 een civiele politietaak buiten het gezagsgebied van de gemeentepolitie. Het was, naar het voorbeeld van de Franse gendarmerie, op militaire leest geschoeid. Kenmerkend was dat het bereden was (dat wil zeggen dat het dienst deed te paard), dat er getweeën gepatrouilleerd werd en dat het personeel, ook de gehuwden, in kazernes woonde. Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw werd een deel van de marechaussees onbereden en met fietsen uitgerust.

Na 1945 werd deze politietaak overgeheveld naar het nieuwe korps Rijkspolitie. De marechaussee werd een zuiver militaire politie voor de krijgsmacht. Toen in de tachtiger jaren de kazerne aan de Hooftlaan allerlei gebreken kreeg, betrok de brigade in 1992 een nieuwe kazerne in de gemeente Hilversum nabij Crailoo. Hierdoor veranderde haar naam in Brigade Hilversum. De brigade is inmiddels opgeheven. De kazerne aan de Hooftlaan is in 2004 gesloopt. Het terrein is thans een deel van een complex voor geestelijke gezondheidszorg, met groepswoningen en zorgvoorzieningen. 

Ontwikkeling van de kazernebouw

De beschrijving van de Bussumse kazerne laten we voorafgaan door een historische schets van de ontwikkeling van de kazernebouw.

Vanaf de middeleeuwen werd de oorlogvoering steeds meer beheerst door huurlingenlegers. Zij werden voor een veldtocht geworven en vonden onderdak in tenten of vestingen. De oorlogvoering speelde zich voornamelijk af in de zomer. ’s Winters werden troepen afgedankt en was dus geen behoefte aan logies. In de zestiende eeuw vond het stelsel van staande legers ingang: troepen die voor langere tijd werden geworven. Deze moesten dus ook tussen de veldtochten worden ondergebracht. Dit gebeurde in vestingsteden. In kleinere vestingen werden zij ingekwartierd bij burgers of in hutten of sobere, semipermanente barakken. In grotere vestingen werden barakken gebouwd, of werden de soldaten ondergebracht in wachthuizen en leegstaande gebouwen zoals kloosters.

      
Het nieuwgebouwde politiebureau Brinklaan 136 (coll. HKB)
 

In 1685 droeg de Franse koning Lodewijk XIV zijn vestingbouwkundige Vauban op een kazerne te ontwerpen die algemene toepassing zou kunnen vinden. Het resultaat was een imponerend langgerekt gebouw, dat door zijn architectuur macht en kracht uitstraalde. Deze kazernes van het lineaire type werden later in Nederland vaak in carrévorm gebouwd rond een binnenplaats. Dit vond toepassing in veel Europese landen.Het gevolg van dit ontwerp was dat de aan die zogenaamde ‛cour’ grenzende lokalen weinig lucht, licht en zonnewarmte ontvingen.

     
 
 8e Depotbataljon betrekt de kazerne (coll. B.C. Cats)

De paviljoenbouw

In de tweede helft van de negentiende eeuw waren in Engeland het ziekteverzuim en de sterftecijfers onder militairen zo hoog dat een onderzoek werd ingesteld naar de oorzaken. Geconstateerd werd dat grote en massale gebouwen met weinig licht en lucht een slechte invloed hebben op de gezondheid van de militairen. Kleinere gebouwen in een ruime omgeving zouden een oplossing bieden en zo ontstond de paviljoenbouw. Het duurde echter nog een halve eeuw voordat dit idee in ons land navolging vond. Een voorbeeld was de Kromhoutkazerne aan de rand van Utrecht (19101912). Twee genieofficieren, kapitein A.E. Redelé en luitenant W.M. Dudok (de latere gemeente-architect van Hilversum) hebben destijds geijverd voor dit type kazerne. De bouw van deze kazerne betekende een definitieve breuk met de verouderde massa-legering. De verschillende functies (burelen, keuken, eetzalen, kantine, lesgebouw, enzovoort) werden in afzonderlijke paviljoens gehuisvest en voor de functie ‛logies’ werden zelfs meer (van dezelfde) paviljoens gebouwd.

De paviljoens voor logies waren twee of drie bouwlagen hoog. Bij de situering werd rekening gehouden met voldoende licht-, lucht- en zontoetreding. De nadruk lag op het functionele karakter van de kazerne (sobere en zakelijke bouwstijlen) in plaats van de tot 1900 gebruikelijke expressie van het machtsvertoon (neoclassicisme tot eclectisme).

       

Le
geringsgebouwen Palmkazerne (coll. HKB)
 

De paviljoenbouw werd dus niet alleen om redenen van hygiëne maar ook uit esthetische overwegingen geprefereerd boven het systeem van massa-legering. Dudok schreef hierover naar aanleiding van de bouw van de Kromhoutkazerne:
“De massabouw is wel meer monumentaal, maar door de groote verscheidenheid der onderdeelen van een kazernement is daarmede nooit een architectuur te verkrijgen zoodat aan de gebouwen een onlogische opzet moet worden gegeven, waarbij concessies zijn te doen, welke naar onze moderne opvatting niet in overeenstemming zijn met de artistieke moraal. Door den paviljoensbouw wordt een overzichtelijke en systematische organisatie juist getypeerd. De karakteristieke samenstelling van het leger moet ook in de kazerneering spreken in een overzichtelijk gebouwencomplex, waarvan de kern wordt gevormd door hoogst eenvoudige logiesgebouwen, goed begrepen baksteenbouw, door de grootsche werking der vlakke muren getuigend van frischheid en kracht. Het element der herhaling geeft ernst en waardigheid; de bijgebouwen zorgen door hun paviljoenbouw een stedebouwkunst in het klein, waarbij de stedebouwer tevens de gebouwenarchitectuur beheerscht.”

 De Boost-kazernes

Na de Eerste Wereldoorlog kwam de kazernebouw in ons land tot stilstand tot midden dertiger jaren. Onder invloed van toenemende internationale spanningen, veroorzaakt door de Duitse expansiepolitiek, besloot de Nederlandse regering in 1936 tot het opvoeren van de legersterkte door verdubbeling van de duur van de eerste oefening voor dienstplichtigen. Als gevolg hiervan moest de capaciteit van de legeringsruimte worden uitgebreid. Daarom kreeg de kapitein der genie A.G.M. Boost in 1937 opdracht hiervoor een kazerne te ontwerpen.

     
 
Kapitein A.G.M. Boost, de ontwerper van de
kazerne (Bron: Hist. Genieverzameling Vught)

Boost koos voor een bouwstijl die aansloot bij de toen heersende zakelijk-expressieve mengstijl, voortgekomen uit de grote stromingen van de jaren ’20 en ’30: de Amsterdamse School, Delftse School en het Nieuwe Bouwen/Functionalisme. Zo kregen de kazernes ook de in die tijd veel toegepaste stalen ramen en kozijnen. De kazernecomplexen moesten beslotenheid uitstralen en een afwerend uiterlijk vertonen. Boost bereikte dit door groepering van gebouwen rondom pleinstructuren en het toepassen van een hoofdgebouw met een poortonderdoorgang.

Het ontwerp voorzag in legeringsgebouwen voor 100 man in twee bouwlagen, gegroepeerd rond een middenplein met aan het eind een keukengebouw annex eetzaal. Aan de kop stond het multifunctionele poortgebouw. Hierin bevonden zich de centrale in- en uitgang, enkele burelen en de officiers-, onderofficiers- en soldatenkantines. Kazernes waar zo’n hoofdgebouw door ruimtegebrek niet kon worden gebouwd – zoals in Bussum – kregen voor de desbetreffende functies afzonderlijke gebouwen. Geheel in overeenstemming met de traditie volgde de architectuur van de nieuwe kazernes de heersende bouwstijlen van de civiele architectuur.

De nieuwe kazerne kende twee uitvoeringen: een voor bataljons, met drie legeringsgebouwen, en een voor regimenten (die uit twee bataljons bestonden) met zes gebouwen. In totaal zouden zestien kazernecomplexen van dit type worden gebouwd, waarvan twee voor een regiment. De meeste waren gesitueerd in de nabijheid van onze oost- en zuidgrens, van Zuidlaren tot Roosendaal. Omdat de kazernes voor het merendeel bestemd waren voor de tweede bataljons van de infanterie regimenten, die in verband met hun functie later ‛grensbataljons’ werden genoemd, heetten zij formeel ‛grensbataljonkazernes’, maar zij worden ook vaak naar hun ontwerper ‛Boostkazernes’ genoemd. 

Burgerarchitect of genie-ontwerper? Maar geen verwennerij!

Ten tijde van de eerste paviljoenbouw van kazernes in het begin van de vorige eeuw gingen stemmen op om burgerarchitecten te belasten met de esthetische verzorging van de bouw in plaats van genieofficieren. De tussen 1910 en 1920 gebouwde kazernes zijn echter nagenoeg alle ontworpen door genisten.

      
Plattegrond van het kazernecomplex in 1960
(Documentatiecentrum St. Menno van Coehoorn)
 

Bij de voorbereiding van de bouw van de grensbataljonkazernes laaide de discussie weer op. Als argument voor de inschakeling van burgerarchitecten werd aangevoerd dat zij meer oog hebben voor een optimaal benutten van het toegelaten minimum aan hygiëne en comfort enerzijds en voor de architectuur anderzijds. De genist kapitein H.T.J.M. Lohmeijer mengde zich in deze strijd. Hij noemde het argument comfort ‛merkwaardig’ want de burgerarchitect zou zich net zo als de genieontwerper moeten houden aan de opgelegde financiële beperkingen. Maar hij voegde hieraan wel toe dat er “natuurlijk … verschillende gezichtshoeken (zijn). Een eisch om in de waschlokalen stroomend warm-water beschikbaar te stellen, zal door den gemiddelden genie-officier te weelderig worden geacht. De soldaat is niet in de kazerne om verwend te worden.”
Volgens Lohmeijer was het ‛zonderling’ een genieontwerper niet in staat te achten een modern project van een ideaalkazerne te maken. Maar hij had andere argumenten die pleitten voor de exclusieve inschakeling van de genieofficier. De ervaringen in China en Spanje (de burgeroorlog) noodzaakten tot speciale bouwtechnische voorzieningen om kazernes bestand te doen zijn tegen luchtbombardementen en geschikt te maken als schuilgelegenheid. Gewone gemetselde gebouwen, waarvan de massale instorting bij bomaanvallen zeker was, noemde hij verouderd. Hij concludeerde: “de kazernebouw heeft het domein van de burgerlijke bouwkunde verlaten en is getreden in een nieuw terrein van de duurzame versterkingskunst” waarvoor de genieofficier bij uitstek competent is.
Tenslotte betoogde de kapitein, dat verzorging van de schoonheid van de gebouwen door burgerarchitecten geen waarborg was voor het verrijzen van werkelijk esthetische complexen “getuige de vele gebouwen en projecten van architecten, die zeer en vogue zijn, maar welker vreugdelooze beklemming dagelijks waarneembaar is”.

Bussum krijgt een kazerne

In de aan kapitein Boost gegeven opdracht stond, dat de ontwerpen op 1 maart 1938 voltooid, en dat de kazernes op 15 maart 1939 gereed moesten zijn.

     
 
Oorspronkelijke opzet van de Kolonel Palmkazerne 1938 en de
gebouwen die in oktober 1939 in gebruik genomen zijn.
De gearceerde gebouwen zijn nooit op deze plaats of in deze
vorm gebouwd. Op de plaats van de keuken was slechts een
stookkelder met twee schoorstenen (coll. B.C. Cats)

Eén van de te bouwen kazernes werd geprojecteerd in de gemeente Bussum, op een stuk heide langs de Amersfoortsestraatweg. Deze locatie was gekozen, omdat de daar te legeren troepen zouden worden belast met de verdediging van het nabije deel van de Vesting Holland, een verdedigingsstelling die deels bestond uit de voormalige Nieuwe Hollandse Waterlinie. Met de bouw van de kazerne moest haast worden gemaakt, want het aantal dienstplichtigen was reeds verdubbeld voordat de kazernes er stonden. Op 18 mei 1938 diende de Eerstaanwezend Ingenieur (voetnoot 1) van het 2e Geniecommandement een aanvraag voor een bouwvergunning in bij de gemeente Bussum. Door bezwaren van de ‛Vrienden van het Gooisch Natuurreservaat’ en bewoners van de villa’s langs de Amersfoortsestraatweg werd de afgifte van de vergunning vertraagd tot 15 juli. Op 14 juni 1938 werd op het bureau van de Eal te Amersfoort de aanbesteding gedaan op basis van een raming van f. 470 000. Er waren 85 inschrijvers. De bouw werd gegund aan J. Gisbers te Zuilen, die met f. 458.530 de laagste inschrijver was. Onmiddellijk na het verkrijgen van de bouwvergunning werd met de bouw begonnen. De vroeg ingevallen, extreem strenge winter vertraagde de bouw ernstig, waardoor de opleveringsdatum van 15 maart 1939 niet werd gehaald.

Op 29 augustus 1939 mobiliseerde het Nederlandse leger in verband met een dreigende oorlog, die inderdaad op 1 september uitbrak. De kazerne werd toegewezen aan een opleidingseenheid, het 8e Depotbataljon Infanterie, waarvan de rekruten in Enkhuizen waren opgekomen. Dit bataljon kon – na de oplevering – op 18 oktober 1939 de kazerne betrekken. 

Van der Palm- of Palmkazerne?

De Commandant Veldleger vroeg in juni 1938 aan zijn divisiecommandanten suggesties voor een naam voor de Bussumse kazerne. Deze actie werd doorkruist door de minister, die dezelfde vraag stelde aan de directeur van het Krijgsgeschiedkundig Archief van de Generale Staf. Overeenkomstig diens voorstel werd, bij Legerorder 395/1938, de kazerne genoemd naar François Palm (1620-1674). Deze had als kolonel der Mariniers in september 1673 een belangrijk aandeel gehad in de herovering van de vesting Naarden op de troepen van Lodewijk XIV. De militair-historische interesse van het officierskorps was kennelijk niet groot, want op een bord bij de ingang prijkte gedurende veertig jaar de naam ‛Van der Palmkazerne’, naar luitenant-generaal P.J. van der Palm, die van 1925 tot 1929 chef van de Generale Staf was geweest. Het bord werd in 1980 vervangen aan de vooravond van een bezoek van koningin Beatrix, wier dossier- en feitenkennis befaamd en gevreesd was. 

De Bussumse kazerne

Het 8e Depotbataljon betrok een kazerne die bestond uit zes legeringsgebouwen (in de afbeelding van de oorspronkelijke opzet aangegeven met de letters A tot en met F, in 1976 voorzien van de nummers 1 tot en met 6 en in het vervolg met deze nummers aangeduid). Elk legeringsgebouw was berekend op een infanteriecompagnie (100 soldaten). Het telde vijf manschappenkamers, die met schotten waren gehalveerd. Elke halve kamer bood legering aan 10 soldaten. De onderofficieren sliepen in hetzelfde gebouw in de onderofficierskamers. De soldaten sliepen op strozakken in kribben die met hoofdeinde tegen de muur stonden. Boven het hoofdeinde hing een kastje voor de kleding en uitrusting.

Kleinere legeringsgebouwen
in een ruime omgeving
was de oplossing
     

Nieuw waren de eetzalen waarvan elk legeringsgebouw er twee per etage bevatte. Zij werden ook gebruikt als leslokalen. Er hoefde dus niet meer op de legeringskamers te worden gegeten. Verder bevond zich op elke etage een waslokaal met twintig kranen (en koud stromend water! Geen verwennerij dus). Uit hygiënische overwegingen werden twee buitenprivaten gebouwd (gebouw 7 en 15). De toiletten in de legeringsgebouwen dienden als nachtprivaten. Modern was de centrale verwarming (de enige in de Boostkazernes. Dus toch een beetje verwennerij?). Hiervoor waren aan de westzijde van de appelplaats een stookkelder voor twee verwarmingsketels met schoorstenen en een kolenkelder gebouwd. Overigens verliep de ingebruikneming van deze installatie niet zonder problemen, als gevolg van stagnatie in de levering van het materiaal in combinatie met de strenge winter.

Het ontworpen hoofdgebouw en het keukengebouw waren niet geplaatst. Voorlopig zou een keukenbarak, die aan de voorzijde van de appelplaats was neergezet, als manschappenkeuken dienst doen. Vóór gebouw 6 was een houten manschappenkantine geplaatst en voor de wacht bij de ingang een barak.

     
 
Vernield legeringsgebouw na het geallieerde bombardement
op 28 november 1944 (coll. B.C. Cats)

De kazerne in de oorlog

Na de capitulatie van het Nederlandse leger op 14 mei 1940 ontruimde het 8e Depotbataljon de kazerne. Deze werd vervolgens korte tijd gebruikt door de Opbouwdienst, een organisatie voor het opvangen van gedemobiliseerde militairen die geen burgerwerkkring hadden en konden worden ingeschakeld bij de wederopbouw. Reeds in de zomer van 1940 is de kazerne door de bezetter in gebruik genomen. Tot 25 november 1944, toen een geallieerde luchtaanval hieraan een abrupt eind maakte. Alle gebouwen, behalve gebouw 4, werden zo zwaar beschadigd, dat zij onbruikbaar waren. Kapitein Lohmeijer had dus gelijk gekregen. De leegstaande kazerne werd nogmaals getroffen bij een geallieerde luchtaanval op 21 maart 1945.

Herstel en vernieuwing

Na de bevrijding werd een kazernecomplex aangetroffen dat grotendeels in puin lag. Alleen gebouw 4 was minder zwaar beschadigd. Het personeel van de buitenbewaking van het interneringskamp Crailo, waar collaborateurs waren gedetineerd, had echter dringend behoefte aan legering. Met triplex werden de ramen van gebouw 4 gedicht, want bouwmateriaal was schaars in ons zwaar beschadigde land en kazernes hadden geen prioriteit. Pas in 1946 kon dit gebouw weer glasdicht worden gemaakt.

     
 
De in 1963 in gebruik genomen manschappeneetzaal. Deze
was tegen de keuken aangebouwd, waar het eten aan een
uitdeelloket op roestvrijstalen borden aan de soldaten werd
uitgedeeld. De tafels in de eetzaal hadden aan elke zijde
acht daaraan bevestigde zitplaatsen (coll. B.C. Cats)

Het herstel kwam moeizaam op gang. Maar in 1950 waren de legeringspaviljoens – waarvan gebouw 3 volledig herbouwd was – weer in gebruik.

In 1954 werd op het terrein achter het wachtgebouw een moderne manschappenkantine gebouwd. In 1963 werd een nieuwe manschappeneetzaal in gebruik genomen. Hierdoor behoefde niet langer in de legeringsgebouwen te worden gegeten en kon het eten rechtstreeks vanuit de keuken via loketten, en dus warm, worden uitgedeeld.

     
Door de op 14 november 1957 neergestorte Amerikaanse
straaljager beschadigde legeringsgebouwen 2 en 3
(coll. Algemeen Fotopersbureau Nederland)
 

Op 14 november 1957 werd de kazerne landelijk nieuws. Een Super Sabre F-100 straaljager van een op Soesterberg gelegerd Amerikaans squadron stortte kort na de middag neer op de kazerne. Het in 1950 herbouwde legeringsgebouw 3 en een deel van gebouw 2 werden vernield. Er waren vijf doden en zestien gewonden te betreuren, van wie twee ernstig. In de zeventiger jaren zijn de paviljoens 3, 4, 5 en 6 gerenoveerd omdat ze niet meer voldeden aan de eisen van de tijd. De gebouwen 1 en 2 zijn in 1986 en 1988, gerenoveerd. Bovendien werden op het terrein van de kazerne een commando- en lesgebouw en een hotel gebouwd. Dit laatste als logies voor officieren en onderofficieren die gedurende kortere of langere tijd cursussen in de kazerne volgden.

Als gevolg van de eind twintigste eeuw ingezette beperking van de legersterkte werd een reorganisatie doorgevoerd, waardoor de in de Palmkazerne gelegerde troepen in 2005 naar de Dumoulinkazerne in Soesterberg zijn verhuisd. Op 22 februari 2006 verlieten de laatste soldaten de kazerne. Het terrein en de gebouwen werden overgedragen aan Domeinen. Hierna werden talloze plannen voor een herbestemming van het complex bedacht, maar geen daarvan is tot dusver gerealiseerd. Het complex wordt tijdelijk bewoond door antikraakwachten.

Bij de herbestemming is het belangrijk, dat dit complex van zes legeringsgebouwen niet aangetast wordt. Het ontleent juist zijn karakter aan de veelheid van gebouwen in een specifieke compositie. Het is daarom te hopen, dat alsnog een zodanige herbestemming zal worden gerealiseerd, dat dit uit architectuurhistorisch oogpunt belangwekkende militair erfgoed als geheel zal worden behouden. 

Met dank aan majoor tit. b.d. B.C. Cats (o.m. voormalig commandant van de Palmkazerne), en ir. L. Wierenga.

Noot:

Eerstaanwezend Ingenieur (EaI): genieofficier die verantwoordelijk is voor het vastgoed (gebouwen, terreinen e.d.), eigendom van het Ministerie van Defensie, in een bepaald deel van het land.

Over de auteur: Jaap van Welsen heeft diverse publicaties op zijn naam staan over verschillende militair-historische en verwante onderwerpen, maar ook over diverse aspecten in de Bussumse historie.

Literatuur

  • Cats, B.C, Kolonel Palmkazerne 50 jaar. Bussum, 1989.
  • Finaly, I. Herbestemming van kazernecomplexen. Delft, 1994.
  • Finaly, I. ‛Herbestemming van kazernes’ (Inleiding, Naarden, 3 december 1994).
  • Finaly, I. ‛Kazernes onder vuur! Typologische kenmerken als basis voor instandhouding en herinrichting van kazernes.’ Jaarboek Monumentenzorg 1999.
  • Leenders, Chr. ‛Van legerplaats tot woon- en werkgebied? Het beoogde hergebruik van de Kolonel Palmkazerne’. Bussums Historisch Tijdschrift, 28/1 (mei 2012) pag. 16-22.
  • Lohmeijer, H.F.J.M. ‛Het kazernevraagstuk’. Militaire Spectator. 107 (1938) 2.
  • Polman, A.B. ‛ “De Nieuwe kazerne”: Willem Marinus Dudok (1884-1974) en de militaire bouwkunst’. Armamentaria. 36 Delft, 2001.
  • Schukking, W.H. ‛De historische ontwikkeling van de kazernebouw’. Militaire Spectator. 102 (1933) 2, 3.
  • Welsen, H.J. van. ‛Bussum als militaire plaats’. Tussen Vecht en Eem, 26/3 (september 2008) pag. 167-179.
  • Welsen, H.J. van. ‛De brigade Bussum van de Koninklijke Marechaussee’. Bussums Historisch Tijdschrift, 25/1 (april 2009) pag. 4-9.