Skip to main content

Bussums Historisch Tijdschrift 29/1 (februari 2013) pp. 23-35


Moord in Bussum! - Uniek kijkje in het dorpsleven van 1856

 Hans Jonker

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel 
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting

 

Het dorpje Bussum haalt in het jaar 1856 de landelijke kranten: de dokter heeft zijn vrouw vermoord.

Deze gebeurtenis op vrijdag 5 september moet een onvoorstelbare consternatie hebben veroorzaakt in het kleine dorp. Bussum telt in 1856 zo’n 1000 inwoners en bestaat voornamelijk uit verspreid liggende boerderijen. Een tweetal dorpskernen (rondom De Brink en de zogenaamde Achterbuurt) kennen een dichtere bebouwing. Het dorp heeft een gemeentehuisje in een verbouwde boerderij, een schooltje met één klaslokaal, een katholiek en een hervormd kerkje, een paar industrietjes. Er is geen postkantoor, wel twee herbergen. Een paar stadsbewoners hebben dan al een villa laten bouwen tussen de boerderijen. Het vervoer gaat in 1856 nog te voet, per koets en per schuit. Pas in 1874 komt een spoorlijn door het Gooi (wel reist men sinds 1843 al via de halte Vreeland aan de lijn Amsterdam–Utrecht).

     
Plattegrond van Bussum in 1854
 

In zo’n dorpje is de genees- en verloskundige een gerespecteerde notabele, die van zijn kant alle gezinnen kent en overal over de vloer komt. Het nieuws van de moord bereikt razendsnel de krant. Opvallend is de gedetailleerdheid waarmee onder meer de chique zakenkrant Het Algemeen Handelsblad al op maandag bericht over het misdrijf. Kennelijk weten de journalisten hun bronnen in het Gooise dorp te vinden.

     
 
Het Algemeen Handelsblad 8 september 1856

In deze moordzaak vindt een zeer uitvoerig justitieel onderzoek plaats. Maar liefst 22 getuigen worden verhoord, de plaats delict wordt tot in detail bekeken en beschreven. Er is maandenlang een komen en gaan naar en vanuit het dorp ter voorbereiding van de rechtszaak. Omdat de processtukken bewaard zijn gebleven (voetnoot 1), kunnen we nu beschikken over een uniek inkijkje in het Bussumse dorpsleven anno 1856. Aan de hand van de gerechtelijke papieren en de in beslag genomen brieven krijgen we een beeld van de maatschappelijke omstandigheden binnen deze Gooise dorpsgemeenschap, midden negentiende eeuw.

Het gerechtelijk onderzoek naar het gezinsdrama besteedt ook uitvoerige aandacht aan het persoonlijke, soms zeer intieme, leven van de verdachte en zijn slachtoffer. Zo leren we uit het dossier ook veel over ‛emotionele verhoudingen’ in die tijd.

Het verhaal van de moordzaak Pfeiffer is een verdrietig verhaal, en een verhaal over machteloosheid. In dit artikel komen ook deze kanten ter sprake, maar centraal staat de Bussumse historiebeschrijving die we dankzij dit misdrijf kunnen lezen.

 

Achtergrond

De hoofdpersonen in deze geschiedenis zijn de arts Antoine August Pfeiffer, ten tijde van de moord zesendertig jaar oud, en zijn vijf jaar jongere echtgenote Sara Tijssen. Het echtpaar heeft in 1856 drie kinderen, een meisje van zes jaar, een jongen van drie jaar en een meisje van acht maanden. Een vierde kind is op komst. In de voorafgaande jaren zijn drie kinderen kort na de geboorte overleden (een tweeling en de helft van een tweeling). Inwonend bij de familie is een dienstmeid.

Pfeiffer is afkomstig uit Rotterdam, zijn vrouw uit Beverwijk. Zij trouwen in 1849 in Muiden en vestigen zich een jaar later in Bussum. Het is in die tijd gebruikelijk dat de gemeente verantwoordelijk is voor de aanstelling van een genees- en verloskundige. Zijn honorering vindt dan ook plaats uit de gemeentekas (voetnoot 2). Tot de komst van A.A. Pfeiffer waren de Bussumers aangewezen op geneeskundige en verloskundige zorg vanuit Naarden.

      Zij lag achterover op den rug,
plat op den grond met de
handen achterwaarts gestrekt
boven het hoofd

 

De gebeurtenissen op 5 september 1856

“Ik heb een moord begaan en ben je arrestant”. Deze woorden van dokter Pfeiffer overvallen burgemeester Dirk Jacob Vogelpoot op vrijdagochtend tegen negen uur. Ogenblikkelijk gaat de burgemeester samen met veldwachter Frans Smeink naar het huis aan de Brinklaan waar de dokter woont. “ … en aldaar in de keuken heb gevonden het lijk van Sara Tijssen, liggende op de grond, met een mes in de keel en bepaald dood”, schrijft Vogelpoot nog diezelfde dag in een eerste proces-verbaal. “Zij lag achterover op den rug, plat op den grond met de handen achterwaarts gestrekt boven het hoofd. (…) Aan de rechterzijde van het lijk naast het hoofd lag een manspet en een pak vuil goed en ook aan die zijde een grooten plas bloed.” Vogelpoot legt in het proces-verbaal ook zijn eerste maatregelen schriftelijk vast: “Wij hebben onmiddelijk den comparant in verzeekerde bewaring genomen en om adsistentie naar Naarden gezonden.”

     
Het raadhuisje met aanplakbord en o.m. veldwachter Smeink
en de kinderen Majoor
 

De gevraagde bijstand komt meteen; nog diezelfde middag zijn in het huis van de burgemeester aanwezig de Naardense kantonrechter Corver Hooft en griffier Van Eijken voor een eerste verhoor van Pfeiffer. Al in dit verhoor noemt Pfeiffer zijn motief: “ …dat hij heden morgen, omstreeks acht ure à half negen ure, in zijne voorkamer, nadenkende over de ontrouw van zijn vrouw, zat te treuren en te huilen, dat hij daarop zijn vrouw, die zich in de keuken bevond, tegen de meid Elisabeth Klinkenberg hoorde zeggen ‛dat zij gene reden had om het zich aan te trekken of om ongelukkig te zijn, want dat zij geheel onschuldig was’; dat hij, daarop in woede ontstoken, …. roepende: ‛durf je de kwaadaardigheid nog verder te drijven’, op zijne vrouw is aangevallen”.

Over zijn geestestoestand zegt de arts vier uren na het misdrijf “Dat verregaand verdriet over het gedrag en den overspel van zijn vrouw hem tot dezen stap gebragt heeft, waarover hij innig leed heeft. Dat hij op een oogenblik van ijlhoofdigheid gehandeld heeft zonder te weten wat hij deed, dat het leven hem te veel is en hij wenschte daaruit te zijn”. Pfeiffer ondertekent die donderdagmiddag zijn bekentenis.

 Meteen daarna wordt ook de vierentwintigjarige dienstmeid verhoord. Zij geeft van haar kant de situatie op die vroege ochtend zo weer: “ …de Heer Pfeiffer in de voorkamer zat te huilen en te treuren, dat zij daarover sprekende met de juffrouw, deze haar gezegd heeft ‛laat mijnheer maar huilen, ik trek het mij niets aan, ik huil niet, ik ben onschuldig van de zaak’. Dat, terwijl de juffrouw dat zeide, mijnheer woedend is binnengeloopen, zeggende: ‛ziet je het mij nou nog liegen terwijl er getuige genoeg van is ’ ”. De meid probeert nog tussenbeide te komen maar raakt aan haar hand verwond door het amputeermes dat Pfeiffer tevoorschijn haalt en vlucht weg. Elisabeth Klinkenberg ondertekent het proces-verbaal niet, zij verklaart niet te kunnen schrijven.

     
 
Utrechtse Provinciale en Stadscourant
11 september 1856

Op bevel van de kantonrechter wordt Pfeiffer overgebracht naar de ‛cellulaire gevangenis’ in Amsterdam. Uit een krantenbericht blijkt dat dit niet zonder commotie onder de lokale bevolking plaatsvindt.

Ook verschijnen nog op die vijfde september op verzoek van burgemeester Vogelpoot “de Heere B.J.R. van Hasselt, medicinae doctor en G.P.A. Frijlink, genees-, heel- en verloskundige, beiden wonende te Naarden” om officieel de dood vast te stellen van Sara Tijssen, “gekleed in een wol jak, aan den hals met een knoopje toe gemaakt en een band ondermidden, zwarte rok en zijden zwarte kousen, de muts achterwaarts van het hoofd hangende”. Dat zij overleden is staat vast: “een groot mes, zijnde een twee snijdend amputatiemes stak in de hals”.

Om half vijf ‘s middags worden de buren door de kantonrechter ondervraagd. Zij zijn allemaal die ochtend al vroeg uit de veren en vertellen wat zich met hun waarnemingen in de ochtenduren in en rond huize Pfeiffer heeft afgespeeld. De details van hun getuigenis zijn hier niet zo van belang, interessant is het vroege begin van de dag in het boerderijendorp (het is september). Ook de ongeoefendheid in het schrijven van deze Bussumers boeit. Of zij kunnen lezen is niet na te gaan, wel dat zij in ieder geval hun eigen naam kunnen schrijven. Op vrijdag worden onder meer verhoord:

Gerrit Pelt, wever, 37 jaar “om half vijf opgestaan en dadelijk van huis gegaan”.

Matje van Dalen, huisvrouw van Gerrit Pelt, 43 jaar, “ongeveer ter vijf ure opgestaan en in huis werkzaam geweest is tot omstreeks zes ure, als wanneer zij naar Mijnheer de Pastoor is gegaan”.

Gijsbert Ruiter, oud 64 jaren, “dat hij dezen morgen omstreeks zes ure, terugkomende van het melken, zijnde in zijn tuin en bezig zijnde met boonen te plukken”.
Elisabeth van Wengen, weduwe Antonie van Eijden, oud 33 jaren (!)

Een mooie blik in het Bussumse leven anno 1856 biedt de getuigenverklaring van de herbergierster.
“Geertje Banis, huisvrouw van Jacob Majoor, oud 47 jaren, wonende in den Rozenboom te Bussum, ons verklarende dat de heer Pfeiffer omstreeks acht ure van dezer morgen (althans onder kerktijd) in de herberg van hare man is gekomen en aldaar met haar zoon Gerrit billard gespeeld heeft, dat hij midden in de tweede partij zich verwijderd heeft, dat zal geweest zijn omstreeks half negen ure (althans dat de kerk toen uitgegaan was); dat zij Pfeiffer ziende bij zichzelve gedacht heeft ‛meneer! Wat zie je er raar uit. Je lijkt wel half onwijs’, dat Pfeiffer in den herberg niets gebruikt heeft en wel meer op zulke ongelegen uren billard kwam spelen en nimmer sterken drank gebruikte. En heeft na voorlezing alhier getekend”.

 Als een dag later de verhoren worden voortgezet komt een aap uit een mouw. In het Naardense raadhuis hoort kantonrechter Cover Hooft een merkwaardig verhaal van baker (kraamverzorgster) Doortje Voogt. Zij had op dinsdag een briefje van Pfeiffer ontvangen waarin hij haar vroeg om onmiddellijk naar “de woning van Aaltveer aan den Straatweg op Laren” te komen. Daar vraagt Pfeiffer haar of zij “toen zij ongeveer vier en een half jaar geleden bij zijne (Pfeiffers) huisvrouw te Bussum gebakerd had (tijdens hij (Pfeiffer) in het gasthuis was), de Heer Hoogen, schoolmeester te Bussum, bij zijn huisvrouw gezien had”. Pfeiffer vertelde haar die dinsdag dat “hij zoo niet langer met zijne vrouw konde leven, dat zijne vrouw het met Hoogen hield en dat, indien zij … zulks kan getuigen hij van zijn vrouw zou kunnen scheiden”.

Op deze zaterdag wordt het lichaam van Sara Tijssen uit het verzegelde huis gehaald. Waar de kinderen en het dienstmeisje in deze dagen waren blijft onvermeld. In een volgend proces-verbaal beschrijven kantonrechter en burgemeester “het in de keuken liggende lijk van Sara Tijssen (te hebben) gewaarmerkt en vervolgens gekist … Vervolgens hebben wij de kist verzegeld door een rond band kruislings om de kist te slaan en de uiteind van het band te bevestigen met een zegel in rode lak”.

Niet alleen het moordwapen, ook de op de grond gevonden pet en het bebloede wasgoed dat Sara Tijssen in handen had worden gelijk meegezonden naar Amsterdam. Tevens gaat naar Amsterdam een brief van de hand van A.A. Pfeiffer die in het huis op tafel is gevonden. Deze brief zal een belangrijke rol gaan vervullen in het latere proces en geeft ons daarmee nu een mooi inzicht in het toenmalige Bussumse postsysteem.

De daaropvolgende dag komt bezoek uit de hoofdstad zelf. De rechter-commissaris en de officier van justitie komen de plaats delict aanschouwen. Al hun waarnemingen worden door de hen vergezellende griffier vastgelegd. Deze tekent ook een situatieschets. De ligging van het lijk (4), de bloedplas (3) en de pet (3a) zijn duidelijk aangegeven. Het levert een gedetailleerde beschrijving van een stukje Bussum in 1856 op. De huizen in Bussum waren indertijd in een doorlopende reeks genummerd, het doktershuis heeft nummer 52 en is aan de Brinklaan gelegen, ongeveer op de plaats van de huidige Pomona-winkel (voetnoot 3).

      
 
Situatieschets

“Uit de bezichtiging van het huis (is) gebleken dat hetzelven aan den weg geen deur heeft, maar twee ramen, zijnde voor die ramen een smal straatje, wel met stevig wit geschilderd hek van den openbaren weg is afgescheiden, welk hek doorloopt langs het tuintje, hetwelk aan de Oostzijde van het huis gelegen is, een openslaand hek aan de Westzijde van het huis binnengaande komt men over een steenen plaatsje waar een pomp is, eenigszins voor een vooruitspringende zijmuur en een uitgebouwde gemetselde beste kamer aan de hoofdingang van het huis”.

Kennelijk liep in 1856 vanaf de Brinklaan een openbaar voetpad in oostelijke richting. Later is hier de (inmiddels weer verdwenen) Raadhuisstraat aangelegd. Voor de rechter-commissaris en officier van justitie legt de meid opnieuw een verklaring af. Zij is pas sinds maart in dienst en schetst een beeld van de huiselijke situatie in dat halve jaar: “Dat zij tusschen de echtgenooten Pfeiffer geene onenigheid heeft waargenomen, dan alleen in den laatste acht dagen voor den gepleegden doodslag. Dat zij echter afzonderlijk sliepen, de man in de huis of binnenkamer in de bedstede met en benevent zijn oudste kind, Zij is een meisje van zes jaren, en de vrouw in de bedstede in het opkamertje, met beide jongste kinderen, zijnde een knaapje van drie jaren en een meisje van acht maanden. Dat de vrouw eene kwaal had tengevolge waarvan zij haar water niet goed konde ophouden en in de regel in bed waterde”.

Op de zondag voorafgaande aan de moord gaat het naar zeggen van het dienstmeisje mis als Pfeiffer zijn vrouw weet te overreden om haar ontrouw te bekennen. Elisabeth: “Dat de juffrouw toen heeft erkend tijdens Bussummer kermis (de eerste Zondag in Juny) overspel zoude hebben gedaan”. De volgende dag had Sara Tijssen alweer spijt van haar bekentenis en vertelde ze de meid het maar gezegd te hebben om bij haar kinderen te kunnen blijven. Sinds dit weekend eten de echtelieden ook gescheiden, verklaart Elisabeth Klinkenberg.

De geconfisqueerde brief komt ter sprake in het verhoor. Bij gebrek aan een postkantoor heeft de gemeente Bussum een bode aangesteld die enkele keren per dag een ronde door het dorp doet, de post verdeelt en inzamelt en deze naar Naarden brengt. Het is deze postbode officieel toegestaan het honorarium aan te vullen met het (tegen betaling) verzorgen van boodschappen. Elisabeth Klinkenberg herinnert zich op zondag: “Dat hij ten 4 September des avonds in de voorkamer den brief heeft zitten schrijven” … “Zij een kan water aan Pfeiffer bragt op vrijdagochtend hij aan het adres zatte schrijven, dat juist toen hij dit gedaan had zij hem waarschuwde dat Treij de bodin van Bussum op Naarden daar voorbij ging, welke dien brief moest medenemen, dat Pfeiffer toen zeide dathet niet noodig was en de brief is blijven liggen”. Het wachten met het versturen van een noodkreet aan zijn advocaat wordt zeer in Pfeiffers nadeel uitgelegd, kennelijk heeft hij een ander plan dan een scheiding.
De dienstmeid doet uitvoerig verslag van de verdere gebeurtenissen op de vroege vrijdagochtend. De vaste regelmaat (“ … zijnde zoowel Pfeiffer als zijn vrouw in den regel niet voor 1/2 8 ure op … ”) is weg, Pfeiffer legt al heel vroeg een visite af bij een kraamvrouw (“de vrouw van bleeker Jan van der Kuyl, die op ongeveer 7 minuten afstand woont den weg naar de Noordzijde”) en is vervolgens naar de herberg gegaan. Na terugkomst uit De Rozeboom vindt de steekpartij plaats.

De rechter-commissaris verzoekt de Naardense kantonrechter op 10 september om “vrouw Majoor en hare twee zonen Gerrit en Lambert” op te roepen voor een nader getuigenverhoor. En een lid van de familie Wachtels. “Pfeiffer beroept zich omtrent zijn gedrag en dat zijner vrouw ook op de familie Wachtels te Bussum”, schrijft de rechter-commissaris. Binnen een week na de moord tekent zich de scheiding in groepen à charge en à decharge van de verdachte langs de lijnen van de bevolkingsklassen af. Cornelis Hendrik Wachtels was vanaf 1823 tot het jaar voor de moord gemeentesecretaris, en bekleedde decennia lang (achter de troon van de opeenvolgende burgemeesters) een machtspositie in het dorpje. Hij behoort tot de eerste generatie ‛import’ vanuit Amsterdam die de autochtone Bussumers al snel na de verzelfstandiging uit het dorpsbestuur drukken. Beschuitfabrikant Vogelpoot is ook zo’n Amsterdammer.

In het strafdossier zit een brief van Pfeiffer die hij op 6 september (de dag na de moord) aan D.J. Vogelpoot stuurt. Hij put zich uit in schuldgevoelens, hoopt op gratie na vele jaren welverdiende straf, en vraagt de burgemeester om zijn zaken waar te nemen:
“Verzoekende de goedheid te hebben de belangen mijner kinderen te behartigen laat s.v.p. Louize nu weder na school gaan, doch met der tijd wenschte ik wel dat de familie te Beverwijk zich hunner ontvermen. Ik zal mij zoo veel mogelijk van uitgaven onthouden, te meer daar ik nu opgehouden heb in hun te kunnen voorzien. Ik weet niet wanneer UEAb. deze ontvangen of er familli over is, zorg zoo veel mogelijk dat de begraffenis fatsoenlijk plaats heeft. Tot leezen heb ik nog geen lust maar om verschooning ben ik dringend verlegen stuur mij dus s.v.p. met Bus (voetnoot 4) 2 hemden 2 onderbroeken 2 borstrokken 3 à 4 zakdoeken 2 hemdjes, en boordjes satijn vest, mijn swarte winterjas en zomerjas en zwarte broek en den pantoffels en de klijnste laarsen. Gaarne zoude ik de apotheek in de courant te koop aanbieden welligt dat de kinderen er op die wijze de meeste voordeelen van trekken te meer als men dit als een gevestigde zaak aanbied, Ik heb mijn practijk toch voor goed geeindigd, waarom heeft mijne aanzijn er niet mede opgehouden de boeken en instrumenten zoude ik daar die niet aan bederf onderhevig zijn nog een poos willen bewaren het huis wanneer ’t met de apotheek wel kan verkocht worden en hier voor Effecten te kopen zoude voor de kinderen wel het voordeeligste zijn van de meubels moet maar vendu gehouden worden. Wanneer ik tot meer rust (zoo deze nog kan komen) gevordert ben, zal ik voor het hunne met de practijk ze goed gemaakte zorgen, hopende dat het een en ander toerijkend mag zijn in de behoeften van drie nog zoo veel hulp behoevende weezen te kunnen voorzien God hoop ik staat hun bij daar zij in een noodlottig oogenblik moeder en vader voor immer verloren hebben”. Over de verdere lotgevallen van de kinderen later in dit artikel.

In de vele verhoren die volgen komt het beeld naar voren van een buitengewoon slecht huwelijk tussen twee mensen met beiden moeilijke karakters. Er is sprake van herhaalde mishandeling door de in het dorp als stil maar opvliegend bekend staande arts. De incontinentie-problemen van de doktersvrouw zijn een openbaar geheim. Sara Tijssen is in 1855 al eens – met goedvinden van haar man – een aantal weken terug naar Muiden gegaan, maar na bemiddeling door haar Beverwijkse broers toch weer naar Bussum teruggekeerd. In het strafdossier bevindt zich de brief die Sara in haar nood vanuit Muiden aan haar broer schreef. Uit het verschil tussen het handschrift en de ondertekening is op te maken dat Sara niet echt kon schrijven en dit liet doen. Zij misspelt zelfs haar eigen naam:

A.A. Pfeiffer heeft zich in de loop der jaren georiënteerd op de mogelijkheid van een echtscheiding, maar dit is juridisch nauwelijks mogelijk. Ook overweegt Pfeiffer met achterlating van zijn gezin naar Amerika te emigreren. De enige kans op een officiële scheiding biedt een bewezen overspel. Deze uitweg uit de ellende leidt tot de ontwikkeling van een obsessieve gedachte bij dokter Pfeiffer dat zijn vrouw hem ontrouw is geweest. Centraal in zijn waan staat een vermeende affaire van Sara Tijssen met de Bussumse schoolmeester Hoogen. Pfeiffer noemt meerdere gebeurtenissen die zijn vermoeden zouden bevestigen. Justitie kiest ervoor om met het oproepen van vele getuigen elk dezer gebeurtenissen te reconstrueren en zo het waarheidsgehalte van de aantijging te bepalen.

Ook meester Hoogen zelf wordt verhoord, op zaterdag 13 september. Hij ontkent stellig het overspel, herinnert zich dat hij geregeld bij mevrouw Pfeiffer informeerde naar de gezondheidstoestand van de arts toen deze enkele jaren daarvoor in het Amsterdamse Binnengasthuis lag, en geeft zijn versie van de gebeurtenis tijdens de kermis: “Dat hij getuige in het begin van Juny tijdens de Busummer kermis de vrouw van de beklaagde op de weg ontmoette en haar goede dag zeide en een eind weg is medegegaan, dat de beklaagde hem toen uitnoodigde om binnen te komen waaraan getuige voldaan heeft (…), dat hij getuige daarnaast dienszelfde dag nogeens ten huize van beklaagde geweest is om eene cigaar aan te steeken dat de vrouw van den beklaagde hem toen in de huiskamer een lucifer heeft aangestoken en toegereikt en dat er verder niets gebeurd is”. Wrang is het feit dat mevrouw Hoogen die zomer na een lang ziekbed (waaraan Pfeiffer vermoedelijk vaak gestaan heeft) was overleden.

Door middel van de getuigenverklaringen wordt de gang van dokter Pfeiffer op de ochtend van 5 september van minuut tot minuut gereconstrueerd: zijn vroege gang naar een kraamvrouw, zijn bezoek aan De Roozeboom, de plotselinge steekpartij. Bijna al deze getuigen citeren uitspraken van Pfeiffer waarin hij een naderend onheil voorziet. Voorbedachten rade?

De getuigenis van de zonen Majoor (op diezelfde dertiende 13 september) is te aardig om niet in dit verhaal op te nemen. Gerrit Majoor (14 jaar) verklaart “ … op vrijdag 5. Sept. door zijn broer Lammert geroepen te zijn over acht ure in den herberg van zijn vader te Bussum billard gespeeld te hebben met den bekl.; dat de bekl. niet beter en niet slechter dan gewoonlijk speelde; dat zij beiden in dat spel erg sterk zijn en dat Pfeiffer de eerste partij gewonnen heeft; dat Pfeiffer op het eind der tweede partij, toen getuige op 48 punten en Pfeiffer op 40 punten stond, de bodin ziende aankomen, gezegd heeft ‛nou zullen we het er maar voor houden, dat je de partij gewonnen hebt’ en zich verwijderd heeft, na alvorens de laatste partij op het daartoe bestemde bord aangetekend te hebben. Dat hij get. meermalen, ook wel op zulke ongelegen uren met Pfeiffer billard speelde … dat Pfeiffer hem die morgen onder het billard spelen verzocht heeft hem te waarschuwen, wanneer hij de bodin zag voorbij gaan; dat Pfeiffer ook tegen zijn vierjarig zusje gezegd heeft, toen deze zingende door de kamer liep ‛Agatha! Heb je zoon plaisir’ en zulks tot tweemaal toe met eenige tusschenpoozing herhaald heeft”.

      
 
 het Algemeen Handelsblad 15 september 1856

In de bewoordingen van zijn broer Lambert Majoor, oud 25 jaar: “Dat hij Pfeiffer tegen zijn (getuige) vierjarige zusje, die zingende door het vertrek liep, heeft hooren zeggen ‛Agatha! Kindje! Ben je zoo vrolijk, liefje!’ ”.

In de periode tussen de moord en de afsluiting van het dossier midden november (het proces vindt plaats op 2 en 3 december) worden nog tal van andere getuigen gehoord. Het onderzoek concentreert zich op de persoon van de verdachte (waarbij onder meer blijkt dat hem eerder nalatigheid is verweten die leidde tot het overlijden van een patiënt; ook is al eens een klap met een biljardkeu in De Rozenboom in onderzoek geweest). Het beeld ontstaat van een zeer gesloten man met een neiging tot driftbuien. Maar nog meer richt het onderzoek zich op het slachtoffer Sara Tijssen. Pfeiffer beklaagt zich over het karakter van zijn echtgenote en de pech die hem treft door haar bekkenbodemprobleem. Meermalen noemt hij in zijn getuigenverklaringen het hem ontzeggen zijn van zijn recht op seksueel verkeer. En steeds weer de ontrouw. Opvallend is de wijsheid van D.J. Vogelpoot tijdens diens eigen verhoor. Hij heeft regelmatig met Pfeiffer over zijn slechte huwelijk gesproken en daarbij op verzoening aangedrongen. Vogelpoot merkt op dat het opvallend is dat Pfeiffer hem over de recente nieuwe zwangerschap van zijn vrouw inlicht zonder daarbij enige boosheid te tonen. Kennelijk bezit de burgemeester het psychologisch inzicht om daarin het waanachtige van de overspel-beschuldiging te beluisteren.

      
 
Gooische Courant 6 december 1856
 

De meid Elisabeth Klinkenberg wordt als kroongetuige aangemerkt en telkens opnieuw bevraagd. Bij het derde verhoor op 16 september blijkt zij al een nieuwe betrekking te hebben. Zij verklaart “dat zij thans bij een oom te Naarden is, maar eerlang te Weesp gaat wonen bij de bank van Leeninghouder (Cohen)”.

Waar de drie kinderen inmiddels zijn meldt het dossier niet. Op verzoek van Pfeiffer worden ook zijn relaties uit het medisch circuit gehoord, waaronder een hoogleraar geneeskunde. Zij benadrukken de uitzichtloze situatie waarin zij hun wanhopige collega bij ontmoetingen aantreffen.

Terwijl het onderzoek loopt zit burgemeester Vogelpoot niet stil. Hij plaatst al op 15 september een advertentie in Het Algemeen Handelsblad voor een opvolger van Pfeiffer. De vacature is snel vervuld, in december treedt de Uithoornse arts Freericks in dienst van de gemeente Bussum.

Ook gaat Vogelpoot achter de waarheid aan van een door Pfeiffer genoemd bewijs van het liederlijke karakter van zijn vrouw. Op 20 november vraagt hij bij de gemeente Noordwijk-binnen formeel om inlichtingen over “een gebooren of levenloos aangegeven Kind in de Jare 1848 of 1849 uit Sara Tijssen” met een parallel briefje aan zijn Noordwijkse ambtgenoot waarin hij op spoed aandringt in verband met het nu snel naderende proces (voetnoot 5). Het strafdossier bevat geen bewijs van de geboorte van dit eerdere kind (voetnoot 6). Ook in de Acte van Beschuldiging die na het onderzoek wordt opgesteld wordt het aandeel van het slachtoffer met alle intieme details verwoord: “Dat tusschen man en vrouw vooral in den laatsten tijd gedurig oneenigheden, soms tot mishandeling overgaande, bestonden, welke de beschuldigde aan het plagend karakter zijnen vrouw toeschreef, terwijl hij zich ook beklaagd heeft over een ongemak zijner vrouw waardoor het bed nimmer droog was, en over hare gedurige tegenkanting en weigering om hem toetelaten tot het geen waartoe hij als man meende geregtigd te zijn”.

 

Het proces

De landelijke kranten berichten uitvoerig over het zich over twee dagen uitstrekkende proces. Voor de lokale en regionale pers is het voorpaginanieuws.

Advocaat-generaal Karseboom ziet op basis van de vele getuigenissen de planmatige opzet van de misdaad bewezen en “ requireert dat de beschuldigde … wordt schuldig verklaard aan het hem ten laste gelegde feit, en alzoo aan moedwillgen doodslag met voorbedachten rade of moord; en dientengevolge worde veroordeeld tot de straffe des doods, uit te voeren door den scherpregter op een schavot op eene openbare plaats in de gemeente Amsterdam, door den veroordeelde met een strop om den hals aan een galg vast te maken en een luik onder zijne voeten te doen wegvallen”.

Het betoog van de verdediger is niet letterlijk bewaard gebleven, evenmin als het uitvoerige woord van Pfeiffer zelf. De kranten berichten er wel over. De gloedvolle woorden moeten de rechtbank hebben kunnen overtuigen van de plotselinge machteloze woede die tot de steken leidde, want een week later (op 10 december) volgt de uitspraak waarin “de beschuldigde, met vrijspraak op zichtens de voorbedachten rade, wegens moedwilligen doodslag is veroordeeld tot twintig jaren tuchthuisstraf en in de kosten met last dat een extract arrest zal worden aangeplakt te Amsterdam en Bussum”. Waarschijnlijk zullen de Bussumers op het gemeentelijk aanplakbord voor het raadhuisje dit over hun dokter gevelde milde vonnis hebben kunnen lezen. Geen doodstraf, geen levenslang. Pfeiffer zal op 56-jarige leeftijd weer vrij man zijn.

 

De verdere geschiedenis

In de detentietijd van Pfeiffer werden nog geen foto’s van de gevangenen gemaakt. Wel wordt het signalement in het gevangenisregister genoteerd (voetnoot 7). Op 27 februari 1857 vindt overplaatsing van gevangene A.A. Pfeiffer naar het tuchthuis in Leeuwarden plaats. De reden is niet te achterhalen. Het kan samenhangen met de volgende gebeurtenis.

Op de lijst van wezen en bejaarden van het Evangelisch Luthers Wees- en Oudeliedenhuis aan de Zuiderstraat in Haarlem worden in 1857 drie Bussumse kinderen ingeschreven:
“Pfeiffer, Louize Antoinette Augustina, geboren te Bussum 13 September 1850
Pfeiffer, Hortense Augusta Clementina, geboren te Bussum 9 December 1855
Pfeiffer, Antoin August geboren te Bussum 4 January 1853
In het Gesticht gekomen 24 febr.y 1857
De moeder overleden te Bussum. De vader gedetineerd en door de Regtbank de Voogdij ontzegd Als Voogd is aangesteld Klaas Tijssen, bouwman te Beverwijk. Wordende de Bestedingkosten betaald door Notaris Perk te Hilversum” (voetnoot 8).

Kennelijk is het gelukt om een onderhoudsfonds te vormen conform de wens van A.A. Pfeiffer. In het archief van notariskantoor Perk zijn hier geen bewijzen voor terug te vinden.
Bij de burgerlijke stand van de gemeente Haarlem wordt door de ‛binnenvader’ van het weeshuis op 15 maart 1858 aangifte gedaan van het overlijden van Louize Pfeiffer, oud zeven jaar. Ieder gegeven over de achtergrond van deze vroege dood ontbreekt
Antoin August is twaalf jaar in het weeshuis gebleven, hij wordt op zestienjarige leeftijd uitgeschreven: “8 februari 1869 overgegaan bij het Instructie Bat. te Kampen”. Uit het weeshuisregister blijkt dat voor veel jongens een militaire diensttijd volgt.
A.A. Pfeiffer junior trouwt op vijftigjarige leeftijd (zijn beroep is dan kantoorbediende) en is tachtig jaar oud geworden.
Hortense werd op haar zestiende door de familie Tijssen uit het weeshuis opgehaald (het register: “25 mei 1872 door de Voogd teruggenomen”). Zij zal als dienstmeisje in haar onderhoud voorzien, is later getrouwd en naar Wenen vertrokken.

 

En de vader?

Nigtevecht 1878. Op 4 januari krijgt de ongehuwde Dirkje Rebel een zoontje, Jacob. De aangifte wordt gedaan door Antoine August Pfeiffer, van beroep verloskundige. Ergens na zijn ontslag uit de Leeuwarder gevangenis (waarschijnlijk in december 1876) heeft Pfeiffer zich als arts gevestigd in de Vechtstreek. Het bevolkingsregister van Nigtevecht vermeldt geen inschrijvingsdatum (voetnoot 9).

Antoine Pfeiffer overlijdt op 20 december 1882 op twee en zestigjarige in het Binnengasthuis in Amsterdam. De aangifte van zijn overlijden wordt gedaan door een ‛opzichter’ van het gasthuis. Geen nabestaanden, geen testament.

 

 

 

Over de auteur:

Hans Jonker (1950) woont sinds 1993 in Bussum en schrijft uit interesse in de lokale en regionale geschiedenis artikelen in het Bussums Historisch Tijdschrift en de Bussumse Krant/BussumsNieuws. Sinds zijn vervroegde pensionering in 2010 studeert hij cultuurwetenschappen en wil hij afstuderen op een Bussums of Goois historisch onderwerp.

Noten
1. Archief Provinciaal Gerechtshof in Noord-Holland 1842-1875 Noord-Hollands Archief Haarlem, arrest 1856/2653, toeg. nr. 27 inv.nr. 276. Alle citaten komen uit dit dossier, dat op chronologische volgorde (ongenummerd) is aangelegd.
2. Zie A.N.J. Fabius, Geschiedenis van Bussum, pp. 44/45 voor de arbeidsvoorwaarden van A.A. Pfeiffer.
3. Met dank aan Martin Heijne voor zijn plaatsbepaling.
4. Bus was een van de vele transportondernemers in het dorp met een geregelde dienst op Amsterdam.
5. Register van uitgaande stukken gemeente Bussum 1856, Archief Gemeente Bussum 1817-1919, OAB 220, Stads- en Streekarchief Naarden.
6. Tegenwoordig is op het internet snel duidelijkheid te krijgen. Inderdaad heeft Sara Tijssen op 24 maart 1849 in Noordwijk een doodgeboren kind gebaard. Dat is zeven maanden voor haar huwelijk met Pfeiffer!
7. Signalementsregister Strafgevangenis van 1 el en 79 duim is in centimeters Weteringsschans Amsterdam 1855-1857 Noord-Hollands Archief toeg.nr. 313, inv.nr. 373 De lengte.
8. Archief Evangelisch Lutherse Gemeente Haarlem, Noord-Hollands Archief toeg.nr. 3654, inv.nr. 12.
9. Met dank aan het Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen (Breukelen).