Skip to main content
Bussums Historisch Tijdschrift, jaargang 37, nummer 2 (september 2021), pag 41-45

Huize Godelinde – het oudste bejaardenhuis van Bussum

Nol Verhagen

Klik hier voor de PDF versie van dit artikel

De afbeeldingen zijnaanklikbaar voor vergroting

Huize Godelinde aan de Huizerweg bestond vorig jaar september 100 jaar. Ter gelegenheid van een vorig lustrum in 1995, schreef de Bussumse historicus dr. A.C.J. de Vrankrijker het boek Huize Godelinde, 75 jaar ouderenbeleid in Bussum. Het hier volgende artikel is ontleend aan deze publicatie 

bht37 2i01t   
 De eerste bouw, 1920
 

Sociale wetgeving aan het begin van de vorige eeuw

De eerste twee decennia van de vorige eeuw waren een periode van grote maatschappelijke ontwikkelingen. Er werd een begin gemaakt met allerlei sociale wetgeving, zoals de Woningwet van 1901, de Wet op het Arbeidscontract van 1907, de Invaliditeitswet van 1913 en de daaropvolgende Ouderdomswet van 1919 en niet in de laatste plaats de invoering van het Algemeen Kiesrecht in 1917 (mannen) en 1919 (vrouwen). Al die wetgeving was er, mede onder druk van de arbeidersbeweging, op gericht het lot van ‘gewone’ Nederlanders te verbeteren en hun ook letterlijk een stem te geven. Daar was ook alle reden voor, want een flink deel van de Nederlandse bevolking leefde, werkte en woonde onder buitengewoon kommervolle omstandigheden. In Bussum viel dat overigens nog wel mee. Het arme boerendorp van ongeveer 1000 inwoners uit 1874 was als gevolg van de aanleg van de spoorweg in 1917 uitgegroeid tot een welvarende forensengemeente van niet minder dan 16.000 inwoners. Het overgrote deel van die aanwas bestond uit gegoede burgers, die best voor zichzelf konden zorgen. Toch was er ook in Bussum sprake van een proletariaat van honderden inwoners, die in zijstraatjes van de Laarderweg en de Huizerweg waren weggestopt in miserabele woningen. 

  bht37 2i02t
 
 Bij de opening van de ‘Godelindestichting’, oktober 1920; in het midden met hoge hoed burgemeester De Bordes (foto: Gooi en Vecht Historisch)

‘Huisvesting en zoo noodig verzorging’

Terwijl de katholieke bouwvereniging Sint Joseph en de Algemeene Arbeiders Bouwverening Bussum (AABB) zich sterk maakten voor de bouw van fatsoenlijke woningen voor arbeiders, begon het gemeentebestuur van Bussum zich zorgen te maken over woongelegenheid voor behoeftige ouden van dagen. Op 1 mei 1917 lieten B&W de gemeenteraad weten dat ‘alhier behoefte bestaat aan eene gelegenheid, alwaar behoeftige ouden van dagen huisvesting en zoo noodig verzorging kunnen genieten’. De raad werd voorgesteld ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de gemeente voor dat doel een bedrag van 100.000 gulden beschikbaar te stellen – vergelijkbaar met 800.000 euro vandaag de dag. Dat geld moest worden geleend en in 25 jaar worden afbetaald. Voor de uitvoering van het plan werd een stichting in het leven geroepen, onder voorzitterschap van de vrouw van burgemeester s’Jacob. Bij de stukken zat een concept stichtingsbrief. Daarin wordt de stichting vernoemd naar Godelinde, abdis van het klooster in Elten dat in de middeleeuwen eigenaar was van Nardingerland (Naerdincklant) of Gooiland. Godelinde was verantwoordelijk voor de overdracht van het Gooi aan de graven van Holland. De naam Godelinde paste voortreffelijk bij het arbeidersbuurtje dat aan de zuidkant van de Huizerweg in aanbouw was, waar de straten ook vernoemd waren naar sleutelfiguren uit de begintijd van het Gooi: Luitgarde, Adelheid en Keizer Otto. Godelinde zou ook daar in het stratenplan verschijnen.

bht37 2i03t   
 De eerste bewoners, 1920 (foto: Gooi en Vecht Historisch)
 

 Reglement op het verstrekken van huisvesting

Voor de statuten en het huishoudelijk reglement van de beoogde stichting ging men te rade in Hilversum, waar al in 1911 een vergelijkbaar initiatief was genomen, dat zou resulteren in het eerste Hilversumse bejaardentehuis, d’Eglantier. Hoewel het initiatief voor het Bussumse bejaardenhuis dus aan een stichting werd toevertrouwd, hield de gemeente een stevige vinger in de pap. Zo werd het huishoudelijk reglement, Reglement op het verstrekken van huisvesting aan behoeftige ouden van dage in de Godelindestichting alhier, vastgesteld door de gemeenteraad. De Vrankrijker besteedt in zijn boek terecht veel aandacht aan dat reglement omdat het ons een goed zicht biedt op de opvattingen over ouderenzorg in die dagen. Wij zouden die opvattingen vandaag de dag ongetwijfeld als betuttelend kenschetsen. Het begint er al mee dat de toekomstige bewoners van het tehuis als ‘verpleegden’ worden aangeduid.

Er is een duidelijke afbakening van de voor ‘opname’ in aanmerking komende personen. Zij moeten onder meer aantoonbaar in het genot zijn van een vast inkomen van 7,50 gulden (echtparen) of 5 gulden (alleenstaanden) per week en ze moeten bij aankomst een bedrag van 25 gulden betalen voor de aanschaf van inboedel, beddengoed en linnengoed. Best een groot bedrag in die dagen, maar ze mochten ook hun eigen spullen meenemen. Ze kregen een zakcentje, 25 cent per week voor een echtpaar, 15 cent voor alleenstaanden. Verder waren zij verplicht om ten behoeve van de stichting diensten te verrichten als daar om werd gevraagd. En ‘de verpleegden hebben zich in alles te gedragen naar de instellingen en gebruiken der Stichting’ en ‘zich te onderwerpen aan alle veranderingen van welke aard ook’ in die gebruiken en instellingen.

  bht37 2i04t 
 
 Huize Godelinde in 1934

Wat ons nu verbaast, is dat men al vanaf de leeftijd van 60 jaar als oud werd beschouwd – de mensen werden destijds beduidend minder oud dan nu. En het moest gaan om ‘behoeftige’ ouden van dagen, met een minimaal eigen inkomen, al dan niet aangevuld door burgerlijk of kerkelijk armenfonds. Het nog maar kort geleden geïntroduceerde wettelijke (door de overheid uitgekeerde) pensioen bedroeg 3 gulden voor een echtpaar en 2 gulden voor een alleenstaande. Men schatte het aantal gegadigden op ongeveer 50 personen. 

‘De heren kenden elkaar’

Voor het te bouwen tehuis werd een plek gevonden op een hooggelegen terrein van ongeveer 10.000 m2 ten noorden van de Huizerweg, waar Huize Godelinde nog altijd te vinden is.

bht37 2i05t   
 Interieur van een eenpersoonskamer (foto: Gooi en Vecht Historisch)
 

Als architect werd K.P.C. de Bazel aangetrokken, die al heel wat in Bussum had gebouwd en ook de arbeiderswoningen van de AABB aan de overkant van de Huizerweg had ontworpen. Bovendien had hij villa De Wingerd verbouwd voor Philip Sluiter, die inmiddels voorzitter was van het stichtingsbestuur van Huize Godelinde. ‘De heren kenden elkaar,’ schrijft De Vrankrijker. Tijdens het ontwerp ontspon zich een discussie over de vraag wat precies de bedoeling was: moest het tehuis alleen huisvesting bieden, zoals de gemeenteraad wilde, of zou er ook sprake zijn van verzorging, zoals het stichtingsbestuur wilde? Het stichtingsbestuur trok aan het langste eind, maar het maakt wel duidelijk hoe sterk de gemeente bij het project betrokken was. De raad wilde ook vooral eigen kamers voor de bewoners in plaats van gemeenschappelijke slaapzalen. De financiën bepaalden uiteindelijk de uitkomst, namelijk een combinatie van beide woonvormen.

Het tarief voor kost en inwoning, in 1920 vastgesteld door de gemeenteraad, bedroeg 520 gulden per jaar voor een alleenstaande. Dat kon echter oplopen naar gelang de kwaliteit van de beschikbaar gestelde accommodatie. Echtparen betaalden anderhalf keer zoveel. Dit tarief bleef opmerkelijk genoeg – ondanks de stijgende lonen en prijzen – tot 1943 ongewijzigd.

   bht37 2i06t
   
  bht37 2i07t
 
Oud en nieuw (bovenste foto : Gooi en Vecht Historisch)

De bouw werd in juli 1919 aanbesteed en op 29 september werd de eerste paal geslagen, net voor het vertrek van burgemeester s’Jacob, die tot commissaris van de Koningin in Utrecht was benoemd. Op 20 oktober 1920 kon het tehuis officieel worden geopend. Hoewel men aanvankelijk rekende op 50 bewoners, bleek het gebouw in de praktijk aan nog geen 30 personen ruimte te bieden. Al een jaar later begon men dan ook te praten over uitbreiding met twee nieuwe vleugels en een nieuwe keuken. De gemeente stelde daarvoor opnieuw geld beschikbaar. De Vrankrijker becijfert dat de gemeente tot en met 1923 213.000 gulden aan subsidie heeft gevoteerd. Het tehuis bood toen ruimte voor 10 echtparen en 28 ongehuwden. Ruimtegebrek zou de komende decennia een terugkerend thema blijken. 

De bewoners

De Vrankrijker verschaft ook enkele interessante gegevens met betrekking tot aard en omvang van de bevolking van het tehuis. Tussen 1923 en 1935 liep het aantal bewoners op van 28 tot 61. Er was een flinke jaarlijkse instroom, maar opmerkelijker is dat er ook nogal wat bewoners weer uit het tehuis vertrokken – onduidelijk is waarom precies. Wellicht beviel het verblijf op een steeds drukker bezette slaapzaal uiteindelijk toch niet zo goed. Verder is duidelijk dat er (ook toen al) veel meer vrouwen dan mannen woonden. Een ander opvallend verschijnsel is de oververtegenwoordiging van bewoners met een Nederlands hervormde achtergrond en het vrijwel ontbreken van rooms-katholieken, die toch 35% van de Bussumse bevolking uitmaakten. Onkerkelijk was (in 1940) bijna niemand, hoewel het percentage onkerkelijken in Bussum toen al op 20% lag – maar dat gold blijkbaar nog niet voor de ouden van dagen. 

Tot slot

Tot zover het relaas over de eerste decennia van Huize Godelinde. De Vrankrijker volgt het huis tot 1995, het jaar van het 75-jarig bestaan, en plaatst dat verhaal in het grotere verband van ouderenbeleid in Bussum (en in Nederland), zoals ook de ondertitel van zijn boek luidt. Wat Huize Godelinde betreft duurde het tot 1968 voor het steeds nijpen­der wordende ruimtegebrek kon worden opgelost door omvangrijke nieuwbouw, die plaats bood aan zo’n 200 bewoners. Wel jammer dat het karakteristieke gebouw van De Bazel daarvoor gesloopt moest worden. 

Bron

Dr. A.C.J. de Vrankrijker, Huize Godelinde, 75 jaar ouderen­beleid in Bussum, Verloren, Hilversum (1995)