Skip to main content
Contactblad van de Historische Kring Bussum,  jaargang 8, nummer 2 (september 1992) pag. 51-54

Een moordaanslag aan de Beerensteinerlaan

Koos Ruijzendaal

Klik hier voor de PDF versie van dit artikel

Op donderdagavond 23 januari 1919 arriveert om omstreeks half zeven de trein uit Amsterdam op het Bussumse station. Uit de trein stapt de in Duitsland geboren maar in Amsterdam woonachtige  55-jarige George Gabriël Goldberg. Hij is van plan zijn broer te bezoeken welke in pension "Berensteijn" aan de Beerensteinerlaan verblijft. Goldberg weet nauwelijks de weg. In de buurt van zijn bestemming ziet hij een netjes geklede jongeman staan. Deze heeft een gaspijp bij zich en Goldberg ziet hem hierdoor voor een werkman aan en vraagt aan hem de weg. Hij is verrast als hij bemerkt dat de jongeman ook een Duitser is. De jongeman zegt net langs het pension gelopen te zijn en gaat samen met Goldberg terug. Bij het begin van de Beerensteinerlaan nemen zij afscheid van elkaar. Als dank geeft Goldberg de jongeman nog een dubbeltje. Goldberg loopt verder. Ter hoogte van de kom van Biegel krijgt hij opeens een verschrikkelijke slag op zijn hoofd en zakt bewusteloos ineen. De dader sleept hem de bosjes in en beroofd hem van zijn gouden horloge en zijn portemonnee. Een portefeuille met een aanzienlijk geldbedrag ziet de rover in zijn haast over het hoofd. Voorbijgangers vinden de bewusteloze Goldberg korte tijd later en brengen hem naar het Majellaziekenhuis. Daar konstateren de artsen dat Goldberg een schedelbreuk heeft en dat hem 3 slagen zijn toegebracht. Zijn toestand is ernstig maar de artsen vinden het een wonder dat Goldberg niet meteen doodgeslagen is.

De politie stelt een onderzoek in. Vrijdagmorgen wordt in de buurt in een paar struiken het slagwapen gevonden. Het is een 2 meter lange ijzeren gaspijp. Na verloop van een paar dagen ontwaakt Goldberg voldoende uit zijn bewusteloosheid om verhoord te worden. Hij verklaart zijn belager niet gezien of gehoord te hebben. Hij vertelt de politie wel van zijn ontmoeting met de Duitse jongeman. De politie gaat op zoek naar de jongeman maar kan hem nergens meer ontdekken. Het onderzoek loopt dood ....

In mei 1919 wordt door een militair bij een juwelier te Nijmegen een gouden horloge aangeboden. De juwelier vertrouwt het zaakje niet en waarschuwt de politie. Deze neemt de aanbieder van het horloge mee naar het buro. Daar blijkt dat het horloge van Goldberg is. De militair bekent tegenover de politie een heler te zijn; hij heeft het horloge een maand eerder voor f 4,- gekocht van een Duits sprekende jongeman. De politie gaat op zoek naar deze jongeman en vindt hem ironisch genoeg terug in de Arnhemse gevangenis, waar hij een straf van 18 maanden uitzit wegens diefstal van een paard en wegens brandstichting (schade f 40.000,-). Het is de 21-jarige Alwin Pörkert, een op 12 mei 1898 in Lehn geboren Duitser die in de (Eerste) Wereldoorlog gedeserteerd is uit het Duitse leger.

De Arnhemse recherche verhoort Pörkert en krijgt zonder al te veel moeite een bekentenis van hem los over de moordaanslag op Gold.berg. Maar uit bepaalde opmerkingen van Pörkert krijgen ze het idee dat deze nog meer op zijn kerfstok heeft. Ze nemen hem in de tang. Pórkert begint te praten en verbijstert zijn ondervragers.....
Pörkert vertelt in de oorlog uit het Duitse leger gedeserteerd te zijn en naar het neutrale Nederland te zijn gevlucht. Hij was geinterneerd in Bergen maar daar ontsnapt. om nieuwe internering te voorkomen zwierf hij door het hele land. Met diefstal en inbraak voorzag hij in zijn levensonderhoud. DaL leverde hem niet genoeg op en dus besloot hij dan maar mensen te gaan beroven.

Op 20 januari 1919 was hij in de Watergraafsmeer in de buurt van Amsterdam. Met een houten knuppel had hij een hem volkomen onbekende man neergeslagen en beroofd van een zilveren horloge en een portemonnee met f 15, -.  Het slachtoffer , de 34-jarige Joseph Cardinaal, had minder geluk dan Goldberg, hij was op slag dood. Hierna reisde Pörkert door naar Bussum waar hij dus op 23 januari 1919 de aanslag pleegde op Goldberg, die deze aanslag wonderwel overleefde. Na deze aanslag reist Pörkert door naar Arnhem.

Op zaterdag 1 februari 1919 loopt hij op de Velperweg in Arnhem. In een tuin ziet hij een oudere man aan het werk en hij besluit dat deze zijn volgende slachtoffer gaat worden. Hij sluipt een schuur in en steelt hieruit een bijl. Dan sluipt hij op de nietsvermoedende man toe en slaat hem met de bijl zonder meer de hersens in. Het slachtoffer, de gepensioneerde kolonel Van Hille, is op slag dood. Ook bekent hij, dat hij in 1917 onder de valse naam van 'Lemandowsky' voor de rechtbank van Zutphen tot 6 maanden voorwaardelijk was veroordeeld wegens diefstal. Als toegift bekent Pörkert aan zijn ondervragers een inbraak in een slagerswinkel in Malden en de diefstal van 3 fietsen in Velp. Zijn buit had hij in alle gevallen meteen weer doorverkocht.

"De Bussumsche Courant" schreef : "We hebben hier te maken met één van de zwaarste misdadigers uir onze geschiedenis. Wie echter verwacht dat deze meervoudige moordenaar het gezicht heeft wat men bij een dergelijk onmensch zou verwachten komt bedrogen uit. Hij heeft een uitermaat symphatiek gezicht en is beschaafd in zijn praten en handelingen. Hoe kan een dergelijk jongmensch in Godsnaam afzakken tot zo een verschrikkelijk moordenaar? " vtaagt "De Bussumsche Courant" zich af.

Voor de rechter-commissaris legt Pörkert een volledige bekentenis af. Híj zegt dat het zijn bedoelíng was om zijn slachtoffers bewusteloos te slaan en daarna te beroven. Als zijn slachtoffers de aanslag niet zouden overleven zou dat jammer zijn maar niet onoverkomelijk. Pörkert verklaart in de oorlog aan het oostfront in Rusland te hebben gevochten. De onvoorstelbare gruwelijkheden die hij hier had gezien en meegemaakt hadden hem de indruk gegeven dat een mensenleven niets waard was.

De justitie besloot dat Pörkert twee maal terecht moest staan. De eerste maal te Arnhem voor de moord op kolonel Van Hille en voor de daar in de omtrek gepleegde misdrijven. De tweede maal zou hij in Amsterdam moeten terechtstaan voor de moord op Joseph Cardinaal en de poging tot moord op Goldberg.

In december 1919 staat Pörkert te Arnhem terecht. Hij heeft een psychiatrisch onderzoek ondergaan en hieruit is gebleken dat hij volledig toerekeningsvatbaar is. De officier van Justitie is desondanks opvallend mild rnet zijn eis: Hij eist 10 jaar gevangenisstraf. Op 17 decenber 1919 doet de Arnhemse rechtbank uitspraak: De straf is aanmerkelijk hoger dan de eis: Alwin Pörkert wordt veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf.

Op 21 april 1921 begint voor de vierde kamer van de Amsterdamse rechtbank het proces tegen Pörkert. Aanklager is mr. Van Heijningen. Verdediger is mr. Muller Massis en rechtbankpresident is mr. jhr. Quarles van Ufford. In zijn verhoor door de rechtbank-president betuigt Pörkert spijt van de moorden. Aan de aanwezige Goldberg vraagt hij vergiffenis. Pörkert verklaart te hopen dat hij zijn ouders en zusters die hij in geen 5 jaar gezien heeft nog eens terug te kunnen zien en vraagt daarom een genadige straf. De aanklager kenschetst Pörkert als een levensgevaarlijk persoon die nooit meer vrijgelaten mag worden; hij eist levenslange gevangenisstraf.

Op 3 mei 1921 doet de rechter een nogal opzienbarende uitspraak: krachtens artikel 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht kan iemand voor moord naast levenslang ten hoogste 18 jaar gevangenisstraf krijgen. Daar Alwin Pörkert reeds 15 jaar heeft gekregen wordt hij dus veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf .

NAWOORD:
Het is mij niet bekend hoe het Pörkert verder vergaan is. De archieven van de Arnhemse strafgevangenis (waar hij zijn straf uitzat) zijn in 1944 bíj de slag om Arnhem verloren gegaan. Het is mij ook niet bekend of hij ooit nog eens in zijn geboorteplaats is teruggekeerd. Zijn geboorteplaats Lehn is vermoedelijk in de loop der tijd door een grotere gemeente opgeslokt, het is nu in ieder geval in geen enkele atlasindex terug te vinden.

Personalia: Johann Napomuk Pörkert cq. (Johann) Alwin Pórkert geboren 12 mei 1898 te Lehn (Duitsland).