Skip to main content
Bussums Historisch Tijdschrift, jaargang 36, nummer 3 (december 2020), pag 37-39

Een kleine geschiedenis van het openbaar onderwijs in Bussum

Nol Verhagen

Klik hier voor de PDFversie van dit artikel 

Aan het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw beschouwde de gemeente het als haar plicht om voor goed (openbaar) onderwijs te zorgen. Op dat moment waren er (behalve het katholieke internaat in het klooster Mariënburg) in Bussum vrijwel alleen particuliere scholen, zoals Instituut Gooiland, Instituut Roodhuyzen, Instituut Brandsma en Instituut Nova. Zie voor een uitvoeriger inventarisatie het artikel ‘Naar school in Bussum’ in het Bussums Historisch Tijdschrift 34/1 (mei 2018) inhoudsopgave

Openbaar onderwijs in iedere wijk

De gemeente richtte achtereenvolgens de Koning Willemschool (1886) op, de Koningin Wilhelminaschool (1899), de Prins Hendrikschool (1905), thans Vondelschool, en de Koningin Emmaschool (1915). In 1924 volgden nog School D (later Prinses Marijkeschool en nog later De Linde) en in 1933 School G (later de Jan Ligthartschool). De gemeente volgde daarmee in grote lijnen de ontwikkeling van het dorp, zodat in elke wijk een openbare school beschikbaar was. Na de Tweede Wereldoorlog, toen de Wester- en de Oostereng werden volgebouwd, volgden ook daar openbare scholen: de Prinses Margrietschool in de Westereng (1959) en de Frederik van Eedenschool in de Oostereng (1967). In totaal zijn dat 8 scholen, waarvan er nu nog maar één over is, de Emmaschool.

Ik sprak met Ellen Groten en Hans den Breejen over de teloorgang van het openbaar onderwijs in Bussum. Beiden waren betrokken bij de in 1983 opgerichte Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs (BOO), die namens de gemeente het bestuur en het beheer voerde over het op dat moment resterende openbaar onderwijs in Bussum. Dat was toen al gereduceerd tot de Emmaschool (in de noordelijke rand van het Spiegel), De Linde (in het Godelindekwartier), de Frederik van Eedenschool in de Oostereng en de Koningin Wilhelminaschool en de Prinses Margrietschool in de Westereng. Hans den Breejen was van 1988 tot 1997 voorzitter van de BOO en Ellen Groten was beleidsambtenaar Onderwijs bij de gemeente en later secretaris van de BOO. 

De opkomst van confessionele en bijzonder-neutrale scholen

De geschiedenis van het openbaar onderwijs in Bussum wordt gekenmerkt door een gestage afkalving van het aantal openbare scholen, in een periode waarin de bevolking alleen maar in omvang toenam, tot wel 40.000 inwoners in de jaren zeventig. De Koning Willemschool in het centrum was al in 1924 gesloten, waarna het gebouw werd gebruikt als Ambachtsschool. In 1950 was de Jan Ligthartschool omgevormd tot een school voor individueel onderwijs (Indon). De sluiting van die scholen was het gevolg van teruglopende leerlingenaantallen.

De oorzaak daarvan was dat het openbaar onderwijs steeds meer concurrentie kreeg van andere scholen, te beginnen met de katholieke scholen. De katholieke kerk in Bussum breidde zich uit van één parochie tot wel vier parochies, met ieder hun eigen kerk en ieder hun eigen jongens- en meisjesschool: de St.-Vituskerk, de Koepelkerk, de Heilig Hartkerk en de Jozefkerk. De hiervoor genoemde particuliere instituten ontwikkelden zich tot ‘gewone’ protestantschristelijke scholen.

Daarnaast ontstond in Bussum een aantal scholen met een eigen pedagogisch programma, met als meest in het oog springend het Montessorionderwijs. Al vanaf 1915 bestond er een vorm van Montessorionderwijs, dat uiteindelijk zou resulteren in twee Montessorischolen (katholiek en neutraal) respectievelijk aan de Johannes Verhulstlaan en de Busken Huëtlaan. In de jaren zeventig was daar de antroposofische Vrije School Michaël bijgekomen. Al deze bijzondere scholen ontstonden op initiatief van ouders en leerkrachten die zelf baas over het onderwijs en de school wilden zijn. Niet toevallig natuurlijk, in een gemeente met een relatief hoog percentage hoogopgeleide, eigenzinnige en soms ook eigenwijze inwoners.

     
  Toch heeft ook de BOO de afkalving van het openbaar onderwijs in Bussum niet kunnen tegengaan  
     

Het openbaar onderwijs in de knel

Het openbaar onderwijs trok in deze concurrentiestrijd in twee opzichten aan het kortste eind. In de eerste plaats beschikten de niet-openbare scholen via de ouderlijke bijdrage over soms aanzienlijke financiële middelen om leuke dingen mee te doen. De gemeente was door het principe van financiële gelijkstelling eigenlijk aan handen en voeten gebonden: iedere extra-financiële bijdrage die de gemeente aan het openbaar onderwijs uitgaf, moest naar rato ook aan de andere scholen worden gegeven. En er mocht geen ouderlijke bijdrage van enige importantie worden gevraagd, vrijwillig of niet. Daarmee kwam het openbaar onderwijs dus op materiële achterstand te staan.

Daarnaast stond de gemeente als schoolbestuur ongewild op grotere afstand van ‘haar’ scholen dan de besturen van de overige scholen, die immers werden gevormd door ouders of vertegenwoordigers van kerken of genootschappen die de scholen hadden opgericht. Waar die besturen onbekommerd de belangen van hun eigen school konden behartigen, moest de gemeente vanwege haar onpartijdigheid juist de uiterste terughoudendheid betrachten wanneer het om het openbaar onderwijs ging. Bovendien was het onderwijs voor de gemeente maar een van de vele beleidsgebieden die om aandacht vroegen.

Dat laatste probleem werd in zekere zin opgelost door de instelling van de BOO, die weliswaar niet als bevoegd gezag voor de openbare scholen kon optreden, maar die wel een omvangrijk pakket uitvoerende taken en bevoegdheden kreeg toebedeeld. Zo kwam er in elk geval een instantie die dichter bij de ouders en de leerkrachten stond dan het per definitie wat logge gemeentelijk apparaat en die beter voor de belangen van het openbaar onderwijs kon opkomen dan de gemeente zelf.
Bussum was een van de eerste gemeenten in Nederland die voor deze oplossing koos, een keuze die in de loop van de tijd veel navolging heeft gekregen in andere gemeenten. Hans den Breejen vertelt dat hij in de jaren negentig, dus geruime tijd na de oprichting van de BOO, nog geregeld in het land lezingen gaf over de in Bussum gekozen constructie. 

Ouders en leerkrachten aan de macht

Toch heeft ook de BOO de afkalving van het openbaar onderwijs in Bussum niet kunnen tegengaan. Het was al in de jaren zestig begonnen met de ‘uitbraak’ van de Prins Hendrikschool uit het openbaar onderwijsstelsel. Lees hierover mijn artikel ‘Van Prins Hendrik naar Vondel’ in BHT nr.1, mei 2018.
Het kwam erop neer dat de leerkrachten en de ouders de gemeente dwongen de Prins Hendrikschool de status bijzonder-neutraal toe te kennen, waardoor zij af waren van de directe bemoeienis van de gemeente. De school werd vervolgens Vondelschool gedoopt. Pikant detail is dat een deel van het onderwijzend personeel tien jaar later een tweede coup pleegde door met een deel van de ouders en de leerlingen uit de Vondelschool te treden en de Vrije School Michaël op te richten. 

Verarming en verkleuring van de openbare scholen

De resterende openbare scholen werden allengs steeds meer de arme broertjes en zusjes van de bijzondere scholen en trokken steeds minder leerlingen, die vaak afkomstig waren uit minderdraagkrachtige gezinnen die de hoge ouderlijke bijdragen niet konden of wilden betalen, én uit gezinnen van migranten. Het openbaar onderwijs verarmde en verkleurde daardoor, wat – zoals bekend – een zichzelf versterkend proces is. Het gevolg was dat er een gestage trek ontstond van de openbare naar de bijzondere scholen in de buurt, bijvoorbeeld van De Linde naar de nabijgelegen katholieke school de Hoeksteen. Aan de zuidkant van Bussum was de Koningin Wilhelminaschool aan de Brinklaan al in 1954 verhuisd naar de Westereng. Daar werden aanvankelijk nog twee openbare scholen bijgebouwd om de babyboom te kunnen opvangen, maar die moesten – toen het aantal leerlingen terugliep – betrekkelijk snel weer worden gesloten: de Frederik van Eedenschool in 1978 en de Prinses Margrietschool in 1984. Uiteindelijk resteerde alleen de Koningin Wilhelminaschool aan de Tromplaan, die in de jaren negentig fuseerde met De Linde en verder ging onder de naam De Ruyterschool. Die fuseerde op zijn beurt weer met de van oorsprong katholieke Jenaplanschool de Jaarring. Maar ten slotte is ook die ten onder gegaan in het conglomeraat van de Brede School aan de Akkerlaan. Dat de Emmaschool in het Spiegel het als enige openbare school wel heeft gered, komt waarschijnlijk doordat die gelegen is een welgestelde buurt, waar de eerder gesignaleerde verarming en verkleuring is uitgebleven. 

Vechten tegen de bierkaai?

Op mijn vraag aan Groten en Den Breejen of zij niet vaak het gevoel hadden tegen de bierkaai te vechten, antwoordden beiden bevestigend. Maar de bierkaai werd niet, zoals vaak wordt gedacht, gevormd door een gemeente die zich niets aan het openbaar onderwijs gelegen liet liggen, maar door maatschappelijke ontwikkelingen, die zich ook elders in ons land hebben voorgedaan. In een welgestelde omgeving als Bussum deden die zich des te sterker voelen. Inmiddels hebben veel openbare scholen overal in Nederland een zelfstandig bestuur. Dit is ook het geval bij de openbare basisscholen in Gooise Meren (en omgeving). Deze maken alle deel uit van de Stichting Basisonderwijs Gooi en Vechtstreek, met de werkwerknaam 'Talent Primair’. De gemeenteraad heeft voor het openbaar onderwijs een (op afstand) toezichthoudende rol.