Skip to main content
Bussums Historisch Tijdschrift, jaargang 36, nummer 2 (september 2020), pag 10-14

Alef-Beth – Het joods onderwijs in Bussum vanaf 1911

Annet Betsalel

Klik hier voor de PDF versie van dit artikel
De afbeeldingen zijn aanklikbaar voor vergroting 

In 1910 klaagden verschillende Bussumse ouders bij opperrabbijn Dünner over het feit dat hun kinderen twee keer per week naar de Naarder Vesting moesten lopen (drie kwartier gaans) om daar het godsdienstonderwijs in de aftandse synagoge te volgen bij een stokoude leraar, die niets op had met moderne onderwijsmethoden. Bussum had geen zelfstandige joodse gemeente of synagoge. Opperrabbijn Dünner verwees de ouders naar het burgerlijk bestuur in Bussum, dat volgens de wet voor dat doel een klaslokaal ter beschikking moest stellen.

       
Klasje joods onderwijs, Bussum ca. 1920
 

Een schoolcommissie onder de energieke leiding van de heer Sitters diende daarop een verzoek in bij de gemeente Bussum om een lokaal toe te wijzen voor de woensdagmiddag en de zondag. Hiertegen werd geen principieel bezwaar aangetekend, maar wel tegen het feit dat de beheerder van de Koning Willem I school, waar de lessen plaats zouden vinden, dan zondagsarbeid moest verrichten en de kachel er speciaal voor moest aansteken. Na enige correspondentie met de onderwijsinspecteur uit Amsterdam werd eind 1911 een compromis bereikt: de lessen zouden plaatsvinden op maandag- en donderdagmiddag. Op donderdag 19 oktober 1911 werd de eerste joodse les gegeven door de heer Engelsman uit Weesp.

In 1917 verhuisden de lessen naar een lokaal in de Prins Hendrikschool (nu de Vondelschool). Uiteindelijk kregen de lessen vanaf 1918 een vaste plek, toen de jonge Joodse Gemeente Bussum zijn intrek nam in een tot synagoge en leslokaal omgebouwd pand op de hoek van de Hogeweg en Havenstraat, het oude noodlokaal van de Prins Hendrikschool. 

       
 
De synagoge aan de Hogeweg

Aap, noot, Mies – van rechts naar links ...

Joodse les in de eerste twintig jaren van de 20ste eeuw moet niet altijd een pretje zijn geweest. Er was weinig inlevingsvermogen in het kind, dat sowieso al lange dagen op school maakte en dan nog eens twee keer per week naar de ‘jodenschool’ moest, zoals de Bussumer kruidenierszoon Maurits van der Ven zich in 1987 herinnerde:
‘De sjoel was in een oud gebouw op de Hogeweg. Hij bestond uit twee bijna gelijk grote vertrekken. Het ene diende als sjoel. Er was misschien plaats voor twintig vrouwen en vijfendertig mannen, maar was natuurlijk nooit vol, behalve op Rosh Hasjana en Jom Kippoer [Joods Nieuwjaar en Grote Verzoendag].

Op een of andere manier was er voor passende elektrische verlichting gezorgd, maar het was primitief. Ik herinner me nog de geweldige draai om mijn oren die ik kreeg toen ik door onvoorzichtigheid – neem ik nu aan – een dubbele dubbele dubbele stekker uit de muur deed vallen en alles donker was. Haastig stopte ik ze er allemaal weer in – op sjabbat [volgens de joodse regels is het niet toegestaan op sjabbat elektriciteit aan of uit te doen]. Of de draai om mijn oren nu als gevolg van het laatste of eerste kwam, weet ik natuurlijk nog altijd niet.’

      
Het Hebreeuwse leesplankje
 

Het andere deel van het gebouw diende als leslokaal en zal niet in veel betere staat hebben verkeerd. Natuurlijk kwam de inspecteur uit Amsterdam regelmatig het niveau van de leerlingen controleren. De school-commissie maakte zich hier vaak druk over,  zoals uit de notulen van de Joodse Gemeente blijkt, want hoewel van de leraren werd geëist dat ze een passende opleiding op het Nederlands Israëlitisch Seminarium in Amsterdam hadden genoten, viel het niveau vaak tegen. Behalve Hebreeuws en Bijbelse verhalen zullen er ook wel wat zionistische geluiden hebben geklonken – in de jaren twintig was er immers ook al een Joodsche Vrouwenvereeniging voor Practisch Palestinawerk actief in Bussum.

Misschien zijn de kinderen op de foto van begin jaren twintig op blz. 10, zoals Philip, Greet en Joop Krant, nog wel zo gelukkig geweest om de veranderingen in lesmethoden meegemaakt te hebben: er werd een (van rechts naar links lopend) Hebreeuws leesplankje ontwikkeld, er werden speciale Nederlandstalige joodse kinderliedjes geschreven, er was een joodse jeugdkrant met spannende feuilletons en al met al kreeg het leren een speelser karakter 

Op stand in de Kromme Englaan

In 1931 was het eindelijk zo ver: onder grote belangstelling van joodse en niet-joodse kant verhuisde de Joodse Gemeente Bussum naar het nieuwe pand aan de Kromme Englaan 1a, de voormalig kerk van het Hersteld Apostolisch Genootschap. Het moet een enorme overgang zijn geweest, ook voor de kinderen die ineens in een prachtig pand terecht kwamen – zeker in vergelijking met het ‘kippenhok’, zoals de hierboven genoemde Maurits van der Ven het lokaal aan de Hogeweg omschreef.

         

Over het aantal kinderen dat joodse les had in Bussum bestaat geen volledige duidelijkheid. Het zullen er jaarlijks waarschijnlijk zo’n twintig zijn geweest in verschillende leeftijden. Ook de lesboekjes pasten zich aan de tijd aan, zoals is te zien op een lesboekje uit 1931 met prachtige illustraties van de bekende illustrator Leo Pinkhof (zie hiernaast).

Over het algemeen waren de jaren dertig goed voor de Joodse Gemeente: men kwam door hard werken vooruit, de mensen die tien jaar daarvoor nog met een kar door Bussum ventten, hadden nu een winkel in de Raadhuisstraat, een slagerij in de Vlietlaan of een klein modehuis in de Nassaulaan. Bussum was een welvarend dorp geworden, dat zich had ontworsteld aan de greep van Naarden, waar de ruim tweehonderd jaar oude Joodse Gemeente Naarden in 1935 inmiddels was opgeheven (dat wil zeggen: opgegaan in de Joodse Gemeente Bussum). De synagoge was door achterstallig onderhoud afgebroken. 

School voor Kinderen van Joodschen Bloede

In het eerste jaar na de Duitse bezetting veranderde er voor joodse kinderen nog niet veel: de joodse lessen gingen gewoon door, de sjoel bleef open – alleen werden in november 1940 alle joodse leraren en onderwijzers van reguliere scholen ontslagen. In de zomer van 1941 kregen alle joodse kinderen te horen dat ze na de zomer niet terug konden komen op hun oude scholen. Dit moet voor velen een enorme schok geweest zijn, volledig geïntegreerd als ze waren in de Nederlandse samenleving. Het moet ook een bittere teleurstelling zijn geweest dat niemand van de docenten ooit meer iets van zich had laten horen, zoals Daan van Creveld liet weten in Paul Schneiders boek Buitengewoon Bussum, een villadorp in benarde tijden.

       
 
De joodse Montessorischool in Amsterdam, najaar 1942.
Op de bovenste rij naast de klok Kiki Barents, die tot de
zomer 1942 in de Rhijnvis Feithlaan 11 in Bussum woonde.

Vanaf het moment dat het bericht over de verwijdering van joodse kinderen van de algemene scholen bekend werd, zette het bestuur van de Joodse Gemeente zich met volle energie in om toch onderwijs voor hen te regelen. Er werd een schoollokaal gezocht, schoolbanken aangekocht, docenten (allen joods) aangetrokken, lesmateriaal en boeken aangeschaft. In het najaar van 1941 werd de lagere school geopend in een pand aan de Willemslaan, onder de bezielende leiding van Ys Vissel, die zelf ontslagen was als leraar aan het Gooiland Instituut. Er waren zo’n honderd leerlingen. Voor middelbaar onderwijs moesten de leerlingen naar Hilversum – te voet, want de fietsen van joodse eigenaren (ook die van kinderen) waren allemaal geconfisqueerd.

Toen door gedwongen evacuaties in de zomer van 1942 het leerlingental verminderde, verhuisde de joodse school naar de Mecklenburglaan nr. 14, waar de familie Minkenhoff op de benedenverdieping kantoor had gehouden van hun inmiddels geconfisqueerde bedrijf. Ondanks de ernst van de situatie is het toch amusant om in de archiefstukken van de gemeente de verontwaardigde correspondentie te lezen tussen de vader van een leerling en een leraar: het kind was naar eigen zeggen onterecht uit de klas verwijderd. Bestuurder Ies van Creveld moest tussen beiden komen om de gemoederen te kalmeren. Heel gewone schoolperikelen dus.

In november 1942 werd na amper een jaar de school door de overheid alweer gesloten. Die zomer werden veel families gedwongen geëvacueerd naar Amsterdam, waar de kinderen de joodse scholen bleven bezoeken, tot hun deportatie naar Westerbork.

Na de sluiting van de joodse school bleef alleen de sjoel in Bussum over als cultureel en educatief centrum. Vanaf het moment dat de toegang tot de gewone bibliotheken voor joden verboden was, werd er een uitleenbibliotheek opgericht (waarvoor wethouder Caron nog boeken doneerde), werden er voor jong en oud door allerlei leden van de Joodse Gemeente cursussen gegeven, van Engels en Hebreeuws tot kunstgeschiedenis en gymnastiek, en werden er lezingen en concerten georganiseerd. Na maart 1943 kwam er een einde aan alle activiteiten.

       
Het Zionistische jeugdhuis in de Schwerinlaan nr. 7 in 1947.
De meeste jongeren vertrokken naar Israël. Foto Ruben Cahn
 

Terug op school in Bussum

Voor veel van de kinderen die vooral via onderduik de oorlog doorkwamen, was echter ook de naoorlogse tijd een beproeving. De terugkeer naar de ouders (als zij het al hadden overleefd), die zelf vaak ook allerlei trauma’s hadden opgelopen, was op zijn minst stroef te noemen. De terugkeer naar school was vaak nog erger, vanwege leerachterstand en sociale isolatie, en omdat ze altijd het buitenbeentje waren. Er waren zelfs antisemitische incidenten. Geen wonder dat vrij veel families opteerden voor emigratie naar Israël of Canada.

Daarnaast stonden de overheidsinstanties niet te wachtenom ouderloze joodse kinderen door de joodse gemeenschap te laten opnemen. Menig rechtzaak was hiervan het gevolg en zelfs ontvoeringen, zoals in de zaak rond het .joodse meisje Anneke Beekman. Moeder-overste van Mariënburg, die verdacht werd van medeplichtigheid aan de ontvoering van het meisje naar een Belgisch klooster, werd daar uiteindelijk van vrijgesproken. Vanuit Bussum waren het met name mr. Ies van Creveld en dr. Hans Keilson die zich inzetten voor het op nemen van joodse kinderen binnen de eigen gemeenschap. In Bussum waren een 4-tal opvanghuizen voor joodse oorlogswezen, waarvan het bekendste het Birnbaum-huis was aan de Eslaan. Behalve veel aandacht voor educatie lag de nadruk vooral op ‘normaal’ zijn: feestjes en uitstapjes organiseren, om het onbespreekbare vooral onbesproken te laten.

       

Reizigers in de Heer

De Joodse Gemeente werkte intussen hard aan de wederopbouw. Naast de onvermoeibare voorganger en bestuurder Sal van Gelder vallen ook Koos en Ina Caneel op, die in 1949.als joods docentenduo naast de synagoge in de Kromme Englaan waren komen wonen. Zij gaven niet alleen in Bussum les, maar ook op instituten als de Larense Berg-Stichting en de Hilversumse S.A. Rudelsheimstichting, waar vooral oorlogsweeskinderen verbleven. Daarnaast reisden zij in de loop van de tijd in hun aftandse autootje door heel Nederland om kinderen joodse les te geven, hen voor te bereiden op bat mitswa voor meisjes of bar mitswa voor jongens, verder toneelstukken en musicals met de kinderen op te voeren, tot Koos het op zijn 78ste welletjes vond. Honderden, zo niet duizenden joodse kinderen in Nederland hebben warme herinneringen aan het echtpaar Caneel

       
Hedendaagse kinderen, bezig wenskaarten te maken
 

In Bussum werd ook als eerste naoorlogse gemeente in Nederland lesgegeven in het moderne Hebreeuws, het Ivrit, ook de sjoeldiensten vonden plaats in het Ivrit. De oud-Nederlandse Askjenazische uitspraak was verleden tijd.

Traditie en vernieuwing

Op dit moment heb ik er plezier in samen met mijn man Amir, de voorganger van de Joodse Gemeente, de kinderen enige kennis van het Jodendom bij te brengen. Afgelopen jaar was een recordjaar, zeker voor een kleine Joodse Gemeente als Bussum, met maar liefst acht bar en bat mitswa-vieringen, met iedere keer een overvolle synagoge.

Op de wenskaart van begin 1900, zien we een vader die zijn kinderen voor het nieuwe jaar zegent terwijl zij hem trots hun zelfgemaakte wenskaarten laten zien. Traditie en vernieuwing hand in hand – exact de waarden waar Joods Bussum al ruim honderd jaar voor staat en nog lang mee hoopt door te gaan.