Skip to main content

Contactblad van de Historische Kring Bussum,  jaargang 3, nummer 2 (juli 1987) pag 23-24


Een Verlichte Zeventiger

Monika Sauwer Huis en Hemel, Amsterdam, 1986, uitgeverij Contact

Piet van der Weijden

Klik hier voor de PDF versie van dit artikel 

De literaire tentoonstelling van november vorig jaar in de openbare bibliotheek benadrukte het nog eens extra: Bussum kan bogen op een lange letterkundige traditie, al werd bij het bekijken van de tentoonstelling niet duidelijk of de letteren anno 1987 in Bussum nog steeds hoogtij vieren. Daar de tentoonstellingsruimte in de nieuwe bibliotheek nu eenmaal niet oneindig groot is, hadden de organisatoren van de expositie zich van te voren bewust beperkt tot het behandelen van reeds overleden auteurs. Een even begrijpelijke als voor de hand liggende keuze. "Over de doden niets dan goeds" luidt een bekend spreekwoord in de Nederlandse taal, en onder de nog levende Bussumse schrijvers zou een dergelijke tentoonstelling wellicht een golf van wederzijdse afgunst à la Hermans versus Brandt Corstius te weeg gebracht kunnen hebben. Dit neemt niet weg dat de expositie iets fossiels over zich had.

Bijna als een Griekse mythe komt de historie van Van Eeden's vermeend utopia "Walden" over op mij als jonge lezer, terwijl het feit dat de rode dichter Gorter nog een blauwe maandag zitting heeft gehad voor de SDAP in ons behoudende dorp, in mijn ogen eveneens is verworden tot een soort romantisch curiosum.

Om te bewijzen dat Bussum geenszins een literair Pompeï is, vroeg Marcus van der Heide of ik me wilde verdiepen in de recente Bussumse literatuurgeschiedenis. Aanvankelijk lag het in de lijn der bedoeling dat ik de schrijfster Annelies Jorna (geb. 1951) zou interviewen. Jorna debuteerde in 1967 op 16-jarige leeftijd met de roman Tarantella. Maar toen ik trachtte in contact te komen met Annelies Jorna, bleek de schrijfster reeds geruime tijd niet meer in Bussum te wonen. Mijn keus viel toen op het recenseren van Huis en Hemel van de in Bussum woonachtige schrijfster Monika Sauwer. (geb. 1947; voor J. Nusselder). In 1978 verscheen haar eersteling Mooie Boel, een verhalenbundel, die door de pers overwegend positief ontvangen werd. Sauwer schrijft over vrouwenproblemen, doch wil geen feministisch auteur genoemd worden. Haar werk heeft autobiografische kenmerken, ofschoon Sauwer in 1979 in een interview met Roelie Meijer van de Gooi- en Eemlander betoogde dat ze het "ontzettend leuk vindt om iemand een oor aan te naaien". "Het is amusant", ging ze verder, "dat mensen zo geloven in de hoofdfiguur". 

Grootvader en Kleindochter

In "Huis en Hemel" wordt op nauwkeurige wijze de vriendschap tussen een opgroeiend meisje en haar grootvader beschreven. Het meisje, Celia, is een canadezenkindje, en derhalve heeft haar opa, Boet, voor haar min of meer de status van vader gekregen. Boet speelt vaak met Celia, en hij laat haar spelenderwijze kennismaken met de wereld der volwassenen. De eerste hoofdstukken spelen rond 1955. Celia is dan ruim negen jaar oud, en Boet is nog druk doende met zijn huisartsenpraktijk, ergens in het Zuidhollandse waterweggebied. Daar Boet nog altijd werkt, is Celia zich nauwelijks bewust van het leeftijdsverschil dat tussen Boet en haar bestaat. Ze wordt echter geconfronteerd met de realiteit wanneer haar grootmoeder voor zichzelf een armband koopt, waarvan ze zegt dan Celia hem zal erven. Als Boet rond 1960 zijn praktijk aan de kant doet, en hij samen met zijn vrouw een kleiner huis in een nieuwbouwwijk betrekt, is Celia ongeveer vijftien. Ze gaat nadenken over godsdienst en reïncarnatie. Is er een hemel? Boet gelooft van niet. "…Misschien hoopte hij dat, na zijn aards bestaan, de bouwstoffen van zijn lichaam te zijner tijd nog eens van nut zouden zijn. Misschien was hij een van de mensen die troost put uit de gedachte dat de materie nooit verloren gaat …" (Huis en Hemel, pag. 84). Celia begint steeds zelfstandiger te worden, en haar contacten met Boet worden minder frequent. In de loop van de jaren '60 gaat ze zich steeds meer afzetten tegen haar (groot)ouderlijke milieu. Ze gaat studeren in Amsterdam, aanvankelijk Spaans, daarna aan de tekenakademie. Boet's gezondheid gaat achteruit; en als hij rond 1970 overlijdt, gaat Celia niet naar de begrafenis. Ze heeft zijn lijdensweg niet onder ogen willen zien. 

Verlichte Zeventiger

Bij het horen van de naam Monika Sauwer maakte ik me terstond een voorstelling van de inhoud van "Huis en Hemel''. Gefrustreerde dertigers, die hun onlustgevoelens uiten op de divan bij de psychiater, met wie ze een sexuele relatie hebben. Echtscheidingen, rotanmeubelen, de Opzij, chocoladebruine raamkozijnen, en de traditionele kater van de jaren '60, kortom, het hele scala der zeventiger-jaren folklore had ik verwacht aan te treffen in dit boekje. Maar vooroordelen, en zelfs vooronderstellingen, berusten vaak niet op waarheid. Huis en Hemel behandelt weliswaar identiteitsproblemen, doch mist het zeurderige toontje dat we zo vaak terugvinden bij jaren-'70-debutanten. Het boek ontstijgt het genre van de ego-documenten, omdat het een goed beeld geeft van de manier waarop verschillende generaties aankijken tegen de vernieuwingen in technologie en maatschappij. De periode '55–'70, de tijd van de opkomst van de welvaartsstaat, wordt door Sauwer op realistische wijze gekarakteriseerd. Al moet ik toegeven dat ikzelf dit tijdvak slechts ken uit de geschiedenisboekjes en van de ingebonden jaargangen "Katholieke Illustratie" en "Panorama", en ik dus over een beperkt referentiekader beschik.

Het taalgebruik in "Huis en Hemel" is eenvoudig te noemen, tegen het kinderachtige aan. Sauwer schrijft korte zinnen, bijna spreektaal, hetgeen het realisme van haar proza zeker ten goede komt. Haar gevoel voor kleine details, als automerken en interieurs, versterkt eveneens de werkelijkheidsillusie. Voor de lezers van dit blad is het wellicht jammer dat "Huis en Hemel" niet in Bussum speelt. Ik heb het boek gekozen omdat het recentelijk verschenen is, en ik streefde naar een zekere actualiteit. Voortaan hoop ik op deze plaats echter boeken te bespreken, die ons Goois forensendorp, met zijn gezapig-inspirerende sfeer, als décor hebben. Gezien de enorme veranderingen die de laatste tien jaar in Bussum op stedebouwkundig gebied hebben plaatsgevonden, zou het me trouwens niets verwonderen als er binnenkort een auteur opstaat die een bekentenisroman schrijft over de verwording van het Centrumplan of de sloop van monumentale villa' s in het Spieghel. Dat laatste is natuurlijk maar gekkigheid, doch het illustreert wel dat Bussum als literair dorp nog altijd springlevend is, en de traditie van Van Eeden en Gorter voortgezet wordt door hun moderne kunstbroeders en -zusters.

Bussum, mei 1987, Piet van der Weijden