Skip to main content

Bussums Historisch Tijdschrift, jaargang 33, nummer 3 (december 2017), pag 8-11


Jan Pieter Veth, schilder, graficus en kunstcriticus

Marcus van der Heide

Klik hier voor de pdf van dit artikell
De illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting  

      
 
Professor Dr. Jan Veth achter zijn schildersezel,
kleurpotlood op papier, door Georg Rueter

Jan Pieter Veth werd in 1864 in Dordrecht geboren als zoon van de Dordtse ijzerhandelaar Gerrardus Huibert Veth en Anna Cornelia Giltay. Van moederskant stamde hij af van het Dordtse kunstschildersgeslacht Van Strij. 

Leerling van Anton Mauve

In 1880 deed Jan Pieter toelatingsexamen voor de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, waar Jan Toorop en Antoon Derkinderen zijn klasgenoten werden. Zijn toekomstige echtgenote Anna Dirks was er van 1883 tot1885 (mede)leerling. Vanaf 1885, het jaar waarin De Nieuwe Gids, de spreekbuis van de Tachtigers, werd opgericht, volgde hij ook lessen bij Anton Mauve, die in Den Haag ook de leermeester van Vincent van Gogh was geweest. Mauve (1838-1888) woonde de laatste drie jaar van zijn leven in Laren en bleek nogal streng. Zo schreef Veth op 13 augustus 1885 aan Anna: “Hij heeft me al eenmaal gecorrigeerd. Schoon hij me erg aanmoedigde moet ik zeggen dat er zowat geen stuk van mijn werk heel bleef. Ik was er wel een beetje onder gedrukt […]. Hij heeft me erg aan het werk gezet en over een week zal ik hem mijn nieuwe resultaten overleggen. Ik hoop dat hij dan wat tevreden kan zijn. Ik voel me zo grenzeloos klein bij die man.”

      
 Frederik van Eeden, tekening door Jan Veth, 1891
 

Het schilderen en tekenen van dorpsgezichten, schaapskudden en interieurs – het bekende werk van Mauve – was niets voor Veth. Hij stapte over op de lucratievere portretkunst en het schrijven van kunstbeschouwingen en begon ook zelf schilderles te geven.

In 1885 debuteerde hij op de najaarstentoonstelling van de kunstenaarssociëteit Arti in Amsterdam met zijn beroemde portret van Albert Verwey (de toekomstige zwager van Van Eeden). Aan de vooravond van haar huwelijk in 1886 met Frederik van Eeden vroeg Martha van Vloten aan Veth haar portret te schilderen. Frederik was er zeer tevreden over en vond Veth ‘een groot schilder’. Ook ontwierp Veth de boekband van De kleine Johannes, het sprookje waarmee Van Eeden in het eerste nummer van De Nieuwe Gids naam had gemaakt. Vanaf de oprichting was Veth met poëzie- en kunstbeschouwingen medewerker van het tijdschrift. Minder blij was Van Eeden met Veths advies het eigendomsrecht van De kleine Johannes voor 150 gulden aan de uitgever te verkopen. Toen hij het copyright later wilde terugkopen (het boek bleek een succes) vroeg Mouton 10.000 gulden. 

Naar Bussum

Na hun verloving in de herfst van 1887 kozen Jan Pieter en Anna voor het landelijke Bussum en in augustus 1888 betrokken ze ‘een aardig oud huis aan de haven’, dat Van Eeden voor hen had gehuurd. Op het terrein verrees als atelier een Markerhuis, dat Veth op een tentoonstelling in Den Haag had gekocht. In het voorjaar van 1890 verhuisden ze naar Villa Op den Akker [voetnoot 1], Parklaan 35. Het atelier ging mee en ‘kreeg in verloop van tijd ter weerszijden een aanwas in dezelfde stijl. Reeds in 1898 was er tot vergroting van het huis besloten; hieruit sproot het plan voor een grondige verbouwing, die in 1902 tot stand kwam. De Bazel gaf aan het oude huis zelf een geheel nieuw aanzijn, door het uitwendig geheel te verbouwen en tevens te vergroten. Ten slotte werd in 1904 het houten atelier afgebroken en een nieuw en groot aan het huis zelf verbonden’ [voetnoot 2]. Het huis werd een trefpunt van Gooise kunstenaars, dichters, denkers en musici. 

      
 
Portret van Anna Veth-Dirks,
olieverf op canvas door Jan Veth

Anna Veth-Dirks

Anna Dirks speelt in het verhaal nog een bijzondere rol. Toen Jo Bonger na de dood van haar man Theo van Gogh uit Parijs naar Nederland wilde terugkeren, adviseerde haar vriendin Anna haar over de meest geschikte plaats om een pension te beginnen: niet in Laren (met slecht betalende kunstenaars) en niet in Hilversum (met een overvloed aan pensions). Bussum was de ideale plaats: weinig pensions en vlak bij Amsterdam [voetnoot 3]. In mei 1891 vestigde Jo Bonger zich inderdaad in Bussum, waar zij op Koningslaan 4 in Villa Helma een pension startte en kon beginnen aan het promoten van het werk van haar zwager Vincent van Gogh.

Het hoeft geen betoog dat Jo’s contact met kunstenaars en de Tachtigers in Huize Veth is begonnen. In haar dagboek, dat ze in Bussum weer begon bij te houden, spreekt ze op 14-11-1891 al van “het Centrum van beschaving, de verzamelplaats van vele Nieuwe Gidsianen”. In haar autobiografische Het vuur brandde voort schrijft de socialistische dichteres Henriëtte Roland Holst over Anna: “Zij had veel talent maar zij was een te grondige en ernstige natuur om iets half te willen of te kunnen doen. Na haar huwelijk wijdde zij zich geheel aan haar man, haar vier kinderen en haar huishouding, maar men voelde dat er iets in haar gebroken was en somtijds was zij bitter. Haar ontspanning was haar tuin.” Een verklaring van de ‘gebrokenheid’ vinden we in het Dagboek 1878-1923 van Van Eeden op 5-3-1896: ”Gister bij Veth geweest, die hun kindje Annekeetje verloren hadden. Ik heb alleen bij het dode kindje gezeten. Het was zo stil, en zo vreemd dat het niet ademde.”

      
Het Markerhuis dat Veth als atelier gebruikte, eerst aan de Havenstraat,
vervolgens aan de Parklaan
 

Energie

De Tachtiger Lodewijk van Deyssel schrijft in zijn Gedenkschriften (1924) over Jan Veth: “In de kunstenaarswereld evenaarde geen enkele energie de zijne” en Huizinga geeft in de reeds genoemde biografie van Veth een proeve van geschilderd en grafisch werk van ruim 1000 nummers. De energie en werklust van Veth was inderdaad fenomenaal. Naast zijn bijdragen aan De Nieuwe Gids richtte hij in 1885 met Willem Witsen en Antoon Derkinderen de Nederlandse Etsclub op, die tot 1896 heeft bestaan. Vanaf 1886 was hij als kunstcriticus aan het tijdschrift De Amsterdammer verbonden: van 1891 tot 1894 lithografeerde hij voor het blad de reeks portretten ‘Bekende Tijdgenoten’.

      
 
P.L. Tak, litho van Jan Veth.
(Uit het laatste nummer van De Kroniek,
geheel gewijd aan het overlijden
van oprichter Tak in 1907)

Dit werk zette hij vanaf 1-1-1895 voort voor het tijdschrift De Kroniek van Pieter Lodewijk Tak (1848-1907). Dit blad, de opvolger van De Nieuwe Gids, was volgens Henriëtte Holst ‘het beste weekblad op kultuurgebied, dat Nederland ooit heeft gehad’. Journalist en politicus Tak zocht zijn medewerkers vooral in Bussum, allereerst dus Jan Veth, die meer dan 400 bijdragen aan het blad leverde. Verder zorgde Jo Bonger bijvoorbeeld voor (vertaalde) feuilletons en ook architect De Bazel, die in 1902 in Bussum kwam wonen, was van de partij. In 1897 trad mr. Johan Gosschalk toe tot de kunstredactie. Hij ging in 1900 op schilderles bij Jan Veth en betrok Villa Helma als pension, met als gevolg dat Jo Bonger in 1901 met hem in het huwelijk trad. 

Schrijver en dichter

Veths opstellen over kunst en kunstenaars werden in vele uitgaven gebundeld, zoals Kunstbeschouwingen (1903), Hollandse tekenaars van deze tijd (1905), Portretten en silhouetten (1908) en Bedreigde schoonheid (1916). Als Rembrandtkenner (dertig jaar lang schreef hij over hem, o.a. over het wel/niet afsnijden van De Nachtwacht) viel hem in 1906 een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam ten deel en naast R.N. Roland Holst werd hij in 1916 benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de kunstgeschiedenis en esthetica aan de Academie, waar hij eens student was geweest. Daarnaast vond hij bijvoorbeeld ook nog tijd om plaats te nemen in de Centrale Schoonheidscommissie voor het Gooi en in die voor Bussum. Een aantal van zijn gedichten werd in 1920 verzameld in de bundel De zwerver spreekt (naar de titel van het openingsgedicht). Het begint als volgt: Aan hoeveel kaden heb ik al gemeerd, Voor hoeveel poorten bleef ik vragend staan, Langs hoeveel wegen ben ik uitgegaan, Van wat al zwervens moede weergekeerd! 

      
De kapel in het Olavshuis, het voormalige atelier van Veth aan de Parklaan 35
 

Olavshuis

In de herfst van 1923 zocht Van Eeden een bestemming voor het Koloniehuis van Walden (Groot Cruysbergen), dat hij om financiële redenen moest verkopen. Er bestond de mogelijkheid er novicen voor de missie op te leiden, speciaal voor Noorwegen (Dagboek, 28-9-1923), maar de koop ging niet door – de novicen gingen naar Op den Akker: “Teleurstelling omtrent het plan van de Noordsche [sic] missie. Het grote huis van Jan Veth was beter geschikt. Ik begrijp het en overwon mijn droefheid. Wel merkwaardig dat Jan Veth juist degeen was die mijn plan moest tegenwerken. De eerzuchtige, gearriveerde, ijdele Jan Veth. Maar het was mij wel.”

Het Noorse zendingshuis deed veertig jaar dienst: vanaf 1964 traden geen nieuwe nonnen meer in. Het sloot in 1985 definitief, waarna makelaar Peter Heyen zich er kon vestigen. 

Rust

Veth verhuisde in mei 1924 naar Amsterdam, waar hij vooral naar rust verlangde. Hij had zijn hoogleraarschap opgezegd, dat hem niet bevredigde. Op 1 juli 1925 overleed hij na een zware galsteenoperatie. Zijn laatste publicatie was een klein boekje Rembrandt (1924). In 1987 stelde achterkleindochter Fusien Bijl de Vroe De schilder Jan Veth (1864-1925), chroniqueur van een bewogen tijdperk samen.

Noten

1. Op den Akker werd Het Olavshuis: een Noors missiehuis in Bussum, titel die Eric de Ruijter en Nanna Bootsma gaven aan hun artikel over het opleidingshuis in Bussums Historisch Tijdschrift, jaargang 21 nr. 2, september 2005
2. J. Huizinga, Leven en werk van Jan Veth, Haarlem 1927 (p. 65)
3. In een brief van Anna Dirks aan Jo Bonger, 28-12-1890