Skip to main content
Bussums Historisch Tijdschrift, jaargang 33, nummer 2 (september 2017), pag 14-17

Over erfgooiers en hun meenten

Klaas Oosterom

Klik hier voor de pdf van dit artikell
De illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting  

In de duizendjarige geschiedenis van de erfgooiers is het jaar 1912 belangrijk geweest. Toen kwam de Erfgooierswet tot stand. Deze wet moest een einde maken aan een periode van onrust en scherpe tegenstellingen. De wet voorzag in een Vereniging Stad en Lande van Gooiland, waar naast de gemeenten (burgemeesters) ook scharende (veehoudende) en niet-scharende erfgooiers in het bestuur kwamen. De voorzitter – door de Kroon aangewezen – werd Emil Luden, een kordaat zakenman en oud-militair. Het bestuur trof krachtige maatregelen. In 1931 verscheen het boek Het Gooi en de Erfgooiers, geschreven door E. Luden, waarin hij beschrijft wat het bestuur zoal aanpakte.

      
Emil Luden (1863-1942), eerste voorzitter van
Stad en Lande van Gooiland in 1929
 

Hieronder volgt in de vorm van citaten uit het boek van Luden een overzicht van de verbeteringen van de meenten (de Hilversumse Meent, de Ooster- en de Naardermeent). Aan het slot krijgen de erfgooiers nog een veeg uit de pan. De tekst van Luden wordt in de spelling van toen weergegeven. 

Bestuurlijke perikelen

Door de Voorzitter daartoe bijeengeroepen, vond op 20 December 1913 de eerste vergadering van het jonge Bestuur plaats. Met groote toewijding zette dit College, waarin burgemeester en boer, scharende en niet scharende oprecht samenwerkten, zich aan zijn taak. Treurig was het met de heiden en weiden gesteld. Op de heiden kwamen allerwege misbruiken voor, zand, grind, hout e.d. werden door onbevoegden en zonder vergoeding, op ruwe wijze en in ruime mate daaraan onttrokken, de nog bestaande voorschriften werden niet nageleefd en afdoend toezicht ontbrak ten eenenmale. Door voorziening in het toezicht en regeling der vergunningen trad spoedig merkbare verbetering in. Mede als gevolg hiervan stegen de inkomsten uit zand-, leem- en grindwinning na verloop van tijd tot 10.000 à l2.000 gulden ’s jaars.

       
 
Dienstwoning Hilversumsche Meent

Bij de weiden was de toestand even ongunstig. De oude Meentmeesters beschikten noch over de macht, noch over de middelen, noch over voldoende kennis van den modernen weidebouw, om de Meenten grondig te verbeteren. De uiterst lage schaargelden waren mede oorzaak dat ongeveer niets tot onderhoud en verbetering geschiedde. Weliswaar viel het betalen van zulk laag schaargeld aan de veehouders licht, doch het vee, dat tot een maximum van 7 stuks door ieder scharend lid geweid mocht worden, kwam laat in het voorjaar in het land, reeds vroeg in den zomer ontbrak het voedsel en inmiddels was de voedselvoorziening zeer onvoldoende geweest. Mager zochten de dieren, vooral op de Hilversumsche Meent, te midden van biezen en slechte grassen hun voedsel, zoodat men een koe ter markt aan haar uiterlijk als Meentkoe herkende en de hooiwagens van de Maatlanden, welke hun weg over de Oostermeent namen, dikwerf omringd waren door Meentvee, dat zijn honger aan het hooi stilde.

In dezen toestand wijziging te brengen was een voorname plicht van het Bestuur. Niet zonder aarzelen ging men hiertoe over; het vasthouden aan oude toestanden, vrees voor de uitgaven, waardoor noodzakelijk de schaargelden zouden stijgen, vrees voor mislukking der verbeteringen en eenige onderlinge naijver, gaven daartoe aanleiding. Toch kwam men tot het besluit aan de Nederlandsche Heide Maatschappij opdracht te verleenen, een uitvoerig rapport en verbeteringsplan, de Hilversumsche Meent betreffende en later evenzoo voor de Oostermeent te maken. 

Verbetering van de meenten

Op grond der door de Nederlandsche Heide Maatschappij uitgebrachte rapporten, werd in 1915 besloten de weideverbetering aan te vangen met die der Hilversumsche Meent. In de eerste plaats bestond groote behoefte aan ontwatering. De Hilversumsche Meent werd voor een deel bijna jaarlijks vanuit de ‘s-Gravelandsche vaart overstroomd, de kaden bestonden als zoodanig over belangrijke afstanden feitelijk niet, voorts was de zomer-bemaling, middels een verouderd stoomgemaal, zeer onvoldoende. Gaandeweg werden alle kaden, onder leiding van een bekwaam waterbouwkundige, aangelegd of vernieuwd en twee electrische bemalingsinstallaties gebouwd. Ook werd een groot aantal slooten ter ontwatering der gronden gegraven, goede, meestal verharde wegen aangelegd, het land rationeel in beweidingsblokken verdeeld en het grootste deel van deze Meent, na, voor zoover noodige egaliseering, diep geploegd, bemest en bezaaid, waardoor in plaats van watergrassen, biezen en heidekruid, waardevol grasland werd verkregen.

     
Verbodsbord bij de Meentwegen
 

Van 1921 af werd de verbetering der Oostermeent ter hand genomen. Ook daar was de ontwatering een der hoofdzaken. Op de Oostermeent daarentegen geschiedt de afvloeiing van het water langs natuurlijken weg naar de Zuiderzee. Bij hoogen vloed, soms meermalen in een winterseizoen, overstroomt de zee een groot deel van die landen en laat alsdan een dun laagje vruchtbare klei, dat deze lagere landerijen bemest, achter. Het is dus in den winter in het belang van het grasland de afvloeiing van het water naar zee door de verschillende aanwezige duikers te bevorderen; in den zomer daarentegen is het noodig, mede ten behoeve van voldoende drinkgelegenheid voor het vee, het water in de slooten en tochten op een zeker peil te houden; een vrij ingewikkeld stelsel van slooten, duikers en overstorten wordt daartoe vereischt. Bij de Naardermeent is het verbeteringswerk in hoofdzaak beperkt tot bijzondere zorg tegen de steeds dreigende afneming van het land aan de zeezijde. Groote bedragen werden voor deze, in de eerste jaren zeer onvoldoende, zeeweringen vereischt. 

      
 
Erfgooiers op weg naar de vergadering

Over de erfgooiers

Als gevolg van de meentverbeteringen kon het maximum aantal vee door ieder scharend lid te weiden, langzamerhand van 7 op 16 stuks gebracht worden. Het vee vindt gemiddeld drie weken eerder dan voorheen goede weidegelegenheid en bij een normalen zomer, tot laat in den herfst, voldoende voedsel. Hiertegenover staat, dat wegens de zoo sterk gewijzigde economische omstandigheden en gedaalde geldswaarde, en de aanmerkelijk verhoogde bedragen besteed aan onderhoud, toezicht en bemesting, de kosten voor het weiden, van half April tot den winter, per koe tot 30 gulden gestegen zijn. Te meenen echter dat al deze verbeteringen de belanghebbenden tot dankbaarheid en tevredenheid hebben gestemd, zoude een vergissing zijn. De mensch, vooral de boer en bij uitstek de Erfgooier, lijdt niet aan overmaat van tevredenheid. In den aanvang bestond een diep wantrouwen tegen al de verbeteringen; de kunstmest zoude ziekten onder het vee brengen, de grassen zouden niet groeien, de oude slechte cultuur zoude terugkeeren. Toen het, na eenige jaren ervaring, bleek, dat deze bezwaren ijdel waren, verstomde de oppositie in deze. Schoorvoetend en dikwijls den vroegeren ongunstigen toestand vergetend, aanvaardde men de voordeelen zoowel aan meer als aan betere weiden verbonden; toen de verbetering van de Oostermeent werd  ondernomen trad zelfs eenige waardeering aan het licht.   

 
De Hilversumsche Meent begin 20ste eeuw (Grote Historische topografische Atlas 1905)
 

Foto’s
Archief Stad en Lande.