Skip to main content

Bussums Historisch Tijdschrift, jaargang 33, nummer 1 (mei 2017), pag 14-17


Door Oefening Volmaakt

Nol Verhagen

     
 
1e rij geheel rechts: Piet Bierman

Klik hier voor de pdf van dit artikel
De illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting 

In Bussums Historisch Tijdschrift 31/1 (2015) 5-11 besteedden we, in het kader van zeventig jaar bevrijding, aandacht aan het dagboek van de Bussumse huisschilder Piet Bierman. Een van de zaken waar zijn aandacht na de bevrijding het eerst naar uitging (behalve het kerkkoor) was toneelspelen. Op 18 mei 1945 noteert hij: “[…] kwart voor 8 naar de bespreking voor hervatting van het toneelspelen van Het Schouwspel […].” En op 30 mei is het dan zover: “Naar de bijeenkomst van Het Schouwspel.” Bierman was een vrome katholiek en Het Schouwspel was dan ook een rooms-katholieke toneelvereniging. Als zodanig was het de voortzetting van de R.K. Tooneelvereeniging Door Oefening Volmaakt (D.O.V.) 

Een katholieke toneelvereniging

D.O.V. was in 1901 opgericht. Het was de toneelclub van de R.K. Werkliedenvereeniging Sint-Joseph, die zelf pas het jaar daarvoor, in 1900, het levenslicht had gezien. D.O.V. komt ook ter sprake in enkele andere artikelen in dit nummer. Gedurende de eerste drie decennia van de vorige eeuw trad D.O.V. met de regelmaat van een klok op, meestal met een programma van blijspelen en kluchten, want bij toneel moest vooral gelachen kunnen worden. Goede gelegenheden waren de verjaardagen van de ‘moedervereniging’ Sint-Joseph, in februari. Of anders wel het 50-jarig priesterfeest van Pastoor Weijtjens in 1906 of het gouden priesterfeest van Paus Pius X in 1908. Het is duidelijk dat D.O.V. stevig ingebed was in de rooms-katholieke leefwereld.

De RK geestelijkheid had
een stevige vinger in de pap
bij alles wat er in de
katholieke gemeenschap gebeurde
      

Bussum was van oudsher een overwegend katholiek dorp. En hoewel de import die Bussum na de aanleg van de spoorweg kwam bevolken veel minder katholiek was, bleef de katholieke kerk een factor van belang in het dorpsleven. Dat betekende dat de geestelijkheid een stevige vinger in de pap had bij alles wat er in de rooms-katholieke gemeenschap gebeurde, van de sportvereniging tot de zangvereniging en van de vakbeweging tot de toneelclub.

 

     
 
Voormalig verenigingsgebouw van de R.K. Bouwvereniging St. Joseph.
Foto: Jaap van Hassel, 2008

Werkliedenvereeniging Sint-Joseph

Sint-Joseph (zelf immers timmerman van beroep) was de schutspatroon van de katholieke werklieden. De priester Alphons Ariëns had in 1889 in Twente de eerste R.K. Werkliedenvereeniging Sint-Joseph opgericht en al snel volgde men overal in Nederland zijn voorbeeld, steeds onder dezelfde naam. Sint-Joseph was geen vakbond maar een standsorganisaties: gericht op de verheffing van de arbeidende stand en op de behartiging van de godsdienstig-zedelijke belangen van de arbeider. Protestanten en socialisten hadden vergelijkbare organisaties, die soms diep ingrepen in het leven van de aangesloten leden. Zo betekende de verbondenheid met Sint-Joseph voor D.O.V. dat er geen vrouwen konden meedoen aan het toneel: de kerk verbood expliciet gemengde toneelgezelschappen.

Piet Bierman speelde
vaak vrouwenrollen,
omdat hij klein
van stuk was
      

Daarom werden er stukken gespeeld met alleen mannenrollen, of zo nodig werden de vrouwenrollen door mannen gespeeld. Piet Bierman, uit het begin van dit artikel, speelde vaak vrouwenrollen, omdat hij klein van stuk was. 

Gemengd toneelspelen

Maar in de jaren dertigbegon dit katholieke keurslijf toch te knellen. In 1927 was Het Gooisch Toneel opgericht, niet katholiek en dus gewoon gemengd. Maar ook binnen de katholieke gemeenschap ontstond rumoer. In 1933 was namelijk de gemengde R.K. Tooneelvereeniging Onderling Genoegen opgericht, buiten de lange arm van Sint-Joseph en de Bussumse geestelijkheid om. Dat was de laatste dan ook een doorn in het oog.

In april 1934 vond een bijeenkomst plaats waaruit blijkt dat D.O.V. geduchte concurrentie ondervond van Onderling Genoegen: in tegenstelling tot wat D.O.V. gewend was, was haar laatste voorstelling maar matig bezocht, terwijl Onderling Genoegen juist voor een afgeladen zaal speelde. Tijdens de bijeenkomst fulmineerde kapelaan Van Gendt nog tegen die vereniging “die zich roomsch-katholiek noemt, maar dit niet mag doen, omdat de aartsbisschop gemengde tooneelvereenigingen verbiedt”. Hij las vervolgens nog eens de betreffende passage uit het aartsbisschoppelijk decreet voor en vervolgde: “Die gemengde tooneelvereeniging heeft herhaaldelijk geschermd met de mededeeling als zou de geestelijkheid haar steunen en als bewijs daarvoor wordt dan aangehaald, dat bij een vorige uitvoering de geestelijkheid een toog zou hebben geleend. Dit berust echter op een misverstand en zal voortaan ook niet meer gebeuren.” De kapelaan waarschuwde de ouders dan ook dringend “hun kinderen niet te laten meespelen in bedoelde gemengde tooneelvereeniging, maar zich te houden aan de voorschriften der kerkelijke overheid”. De avond was volgens de krant (De Gooische Post) een groot succes “zeker niet in het minst door den onvoorwaardelijken steun van de geestelijkheid, welke hier zoo openlijk en spontaan is toegezegd”. 

     

Het Schouwspel

Het duurde echter niet lang, om precies te zijn één maand, voordat de kerk overstag ging. In mei 1934 was er alweer een bijeenkomst, nu naar aanleiding van het besluit van de aartsbisschop om dispensatie te verlenen voor gemengd toneel, mits de desbetreffende toneelclub uitging van een katholieke standsorganisatie. Let op de nuance: het verbod op gemengd toneel werd niet ingetrokken, maar onder omstandigheden werd dispensatie verleend. In Bussum kon die alleen betrekking hebben op D.O.V., dat immers uitging van Sint-Joseph. Op de zeer druk bezochte bijeenkomst voerde dezelfde kapelaan Van Gendt weer het woord, maar nu om “te komen tot één groote katholieke tooneelclub voor Bussum”. Om vrouwen toe te laten tot D.O.V. moesten wel de statuten worden aangepast. De kapelaan deelde mee dat D.O.V. wilde meewerken aan een grondige reorganisatie, “zoodat er kan komen één katholieke tooneelclub, waarvan iedereen lid kan worden, ook zij die geen lid zijn der standsorganisatie en wij dus kunnen krijgen een groote financieel krachtige tooneelclub, welke ook tot goede artistieke prestaties in staat zal zijn”. Het katholieke belang was immers niet gediend met “vele kleine clubs die ieder voor zich stukken opvoeren zonder beteekenis voor de spelers en het publiek en die allen een noodlijdend bestaan lijden”. De discussie ging vervolgens vooral over het lidmaatschap van niet-leden der standsorganisatie en over de verhouding tussen de standsorganisatie en de toneelvereniging. Er werd een commissie ingesteld die de statuten ging herzien.

      Het duurde echter
niet lang voordat de
kerk overstag ging.

Weer een maand later, in juni 1934, werd gemeld dat de oprichtingspoging was geslaagd. Ontwerpstatuten werden besproken voor een katholiek toneelgezelschap dat gebruik zou maken van de aartsbisschoppelijke dispensatie voor gemengd toneel. Kapelaan Van Gendt vond “dat men een streep moest zetten onder al het oude”. De voorlopige statuten werden goedgekeurd en het bestuur kon aan de slag met definitieve statuten en reglementen. Er zou een nieuwe vereniging worden opgericht waarin D.O.V. en Onderling Genoegen zouden opgaan. “Staande de vergadering gaven zich reeds een 40-tal werkende en belangstellende leden op”, meldde de krant. Enkele maanden later was die vereniging een feit: Het Schouwspel. Op 19 november gaf het gezelschap zijn eerste uitvoering: De politieke Tinnengieter, van Ludvig Holberg. De recensent was tevreden, alleen “de vrouwelijke krachten waren aanzienlijk minder”. Maar ja, die mochten ook nog maar net meedoen. 

‘Verbooden te Rooken’

Eind goed, al goed? Niet echt. Blijkbaar voelden de voormalige leden van Onderling Genoegen zich niet helemaal thuis in het nieuwe nest. Toch te veel toezicht van de geestelijkheid? Of domweg te veel leden, zodat er te veel kandidaten voor te weinig rollen waren? Hoe dan ook, in februari 1935 verzamelden zich enkele leden van de vroegere vereniging Onderling Genoegen om “aan de teleurstellingen die deze fusie voor vele leden en donateurs heeft meegebracht, tegemoet te komen”. De vereniging werd heropgericht en had al snel een twintigtal (werkende) leden, “waaronder slechts enkele nieuwe gezichten”; met andere woorden: de vroegere leden van Onderling Genoegen hadden Het Schouwspel kennelijk de rug toegekeerd. Op 2 mei 1935 stond het nieuwe gezelschap alweer in Concordia op de planken met De Zwerver. En op 25 november 1936 meldde de krant dat Onderling Genoegen voor een uitverkochte zaal De Privésecretaresse speelde: “Jammer was dat voor vele aanwezigen, vooral dames, het genot bedorven werd door het rookgordijn dat in de zaal hing, zoodat zelfs de bordjes ‘Verbooden te Rooken’ niet te onderscheiden waren”.

Het nieuwe gezelschap was duidelijk geen eendagsvlieg, want in 1947 vierde men het 12½ jarig bestaan. Toch is er begin jaren vijftig opnieuw sprake van een fusie met Het Schouwspel. Het is er niet van gekomen, en uiteindelijk werd Onderling Genoegen in 1953 opgeheven. Het Schouwspel was inmiddels herdoopt in De Schakel.