Skip to main content

Bussum historisch tijdschrift, jaargang 32, nummer 2 (september 2016), pag 34-36


Jacqueline Doorn (1920-2009), een vergeten Bussumse

Kees Henselmans

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
De illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.

     
    
Jacqueline Doorn leeft in het heden maar schrijft over
het verleden’ in: Ons Koninghuis, nr.46, december 1977

Jacqueline Doorn woonde 57 jaar in Bussum en schreef tien succesvolle boeken. Ze stond in 1967 en 1971 nog met alle bekende schrijvers uit Bussum op een tentoonstelling. Had de Historische Kring Bussum na haar overlijden niet bij toeval haar plakboeken in handen gekregen, dan hadden wij misschien nooit meer iets over haar gehoord. 

Over Jacqueline Doorn vinden we op internet, behalve een overlijdensbericht, één recensie van haar laatste boek en wat verdwaalde titels van haar hand op Marktplaats. Op de website van de HKB staat een Gooi- en Eembode-artikel dat overgenomen is in ons Contactblad van maart 1985 Contactblad Historische Kring Bussum 1/2 (1985) 22-23. Uit haar van krantenrecensies en correspondentie uitpuilende plakboeken blijkt dat zij meer aandacht verdient, bijvoorbeeld een Wikipedia-lemma. 

Droomstart

Jacqueline Doorn was al over de veertig toen zij debuteerde met de roman Grote mensen dromen niet. Hierin heeft  ze haar jeugdherinneringen aan het vooroorlogse joodse getto in Praag beschreven, de stad waar zij als niet-joods meisje tussen 1924 en 1940 woonde, omdat haar vader A.M. Doorn daar consul en later consul-generaal was aan de Nederlandse ambassade. Met dit schrijfdebuut won zij in 1963 meteen een Kosmos Eerstelingen Prijs. Dat werd opgemerkt in Bussum. In oktober 1967 werd in de recreatiezaal van pensionaat Mariënburg de tentoonstelling ‘Literair Bussum 1967’ gehouden. Jacqueline Doorn was er een van de exposanten, samen met 58 andere Nederlandstalige schrijvers die een of andere woon- of werkrelatie met Bussum hebben of hebben gehad (beroemdheden als Van Eeden, Gorter, Van Deyssel, of eigentijdse Bussumers als Willem Brandt en Nel Noordzij). Daarnaast waren op deze tentoonstelling ook schrijvers van de partij uit de stal van de progressieve Bussumse uitgeverij Van Dishoeck, of modernen uit jongerentijdschrift Podium, zoals Remco Campert, Hans Andreus en Gerrit Kouwenaar. Ze was, kortom, in goed gezelschap.

Na haar debuut heeft Doorn geen romans meer geschreven die gebaseerd waren op persoonlijke belevenissen. Wel verschenen er in 1973 van haar hand nog twee minder goed ontvangen fictieboeken voor de jeugd: De bedelaar en het brood (hierin bedient zij zich met opzet van Bussumse achternamen) en André gaat naar Lapland.‘

Historische biografieën

Het is tekenend dat Jacqueline in haar overlijdensadvertentie door haar familie wordt getypeerd als ‘schrijfster van historische biografieën’. Dit is het genre waarmee zij het bekendst is geworden: historische verhalen, en dan met name over het geslacht der Oranjes. Ze zijn alle rijk geïllustreerd en uitgegeven bij de Europese Bibliotheek te Zaltbommel; twee ervan zijn aanwezig in het documentatiecentrum van de Historische Kring.

      
 
Boekomslag

1966: Mary Stuart 1631-1660. Een omstreden Prinses van Oranje
1968: De vrouw van de Stadhouder-koning. Mary Stuart II 1662-1694
1974: Rusland en Oranje. Tragiek en glorie van overgrootmoeder Anna Paulowna
1977: Willem III, Emma en Sophie. Geluk en ongeluk in het Huis van Oranje
1979: Nederland, Oranje en de doofpot. Raadsels rond Oranje in de 19e Eeuw
1984: De prijs van het bloed. Kinderen van Willem van Oranje 1584-1625
1992: Landvoogd Leicester, Robert Dudley 1533-1588

Na 1967 is Jacqueline Doorn nog eenmaal op een literaire tentoonstelling te zien geweest: in 1971, ditmaal in ’t Spant. Daarna kom je haar naam in krant of tijdschriften alleen nog tegen wanneer zij een nieuwe titel uitbracht. In 1984, in de uitgave Bussum door schrijversogen, samengesteld door Marcus van der Heide, wordt het oeuvre van Jacqueline nog vermeld, maar niet meer in Geletterd Bussum (1990) van Annetje Schölvinck-Stork en evenmin in 2012 in Onvergetelijke Bussumers van Paul Schneiders. Zonder haar plakboeken waren we haar zeker uit het oog verloren 

De kritieken

Over elk boek dat er van haar verscheen, heeft Jacqueline Doorn een plakboek samengesteld met (vaak grote, serieuze) recensies, interviews en correspondentie. Kritische besprekingen schuwde zij daarbij niet. De critici zijn het over één ding eens: dat zij goed kan schrijven. ‘De schrijfster kan wel wat: ze kan vertellen’ – ‘Ze schrijft beheerst, zonder opsmuk en tierelantijnen. Haar boeken lezen snel en aangenaam weg, zoals dat heet’ – ‘De verteltrant is levendig, dynamisch en helder […] verlevendigd door haar zin voor interessante details.’

Ook dwong zij respect af voor haar onvermoeibare speurwerk en historische feitenkennis, temeer omdat zij daar helemaal niet in was opgeleid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog studeerde zij sociale wetenschappen en moderne talen in Lausanne en later nog enige tijd psychologie aan de VU in Amsterdam. Haar beroep was maatschappelijk werkster, actief in de reclassering. Naar eigen zeggen begon ze biografieën over de Oranjes te schrijven ‘omdat ze er nog niet waren.’ Volgens sommige critici lag haar interesse meer in het hofleven dan in de geschiedschrijving. Of, zoals een recensent van De Telegraaf in 1974 schrijft over Anna Paulowna: ‘De drijfveer van Doorn is […] duidelijk de lust om te verwijlen in een wereld zonder stank.’ Ze zei daar zelf over, volgens een citaat in Trouw uit 1977, dat ze als diplomatendochter heel beschermd was opgegroeid, net als de koningskinderen die zij heeft beschreven: ‘Ik heb die kringen meegemaakt. Zelf heb ik als kind altijd een gouvernante gehad. Naar school ben ik nooit geweest.’ In een ander interview vertelde ze: ‘Er werd thuis natuurlijk veel gesproken over politiek. […] Ik woonde in een cultuurcentrum waar de geschiedenis voor het oprapen lag, bij wijze van spreken.’

Sommige vakhistorici doen een tikje neerbuigend over het wetenschappelijke gehalte van de boeken van Doorn. A. Tjaden mist een duidelijke uitleg over het oorzakelijk verband tussen de handelingen van haar personages en de omstandigheden van hun tijd ‘zodat het verhaal […] voorthobbelt als een losse reeks ontmoetingen.’ Schuld hiervan krijgt ook de uitgever, want die had ‘meer aandacht aan de redactie’ moeten besteden. Maar het eindoordeel van de recensenten is doorgaans positief: ‘Al is haar boek een voetnoot tot de geschiedenis, zij heeft er toch goed aan gedaan het te schrijven’ – ‘Ik neem de niet altijd even briljante stijl […] graag op de koop toe’ – ‘Nu de schoolkennis van de geschiedenis bij het grote publiek afneemt, zijn geschiedenisboeken als deze nuttig en nodig.’

Persoonlijk leven

Jacqueline Doorn werd in 1920 geboren in Zürich als Jacoba Henriëtte Doorn, roepnaam Co of Cobi, zoals de familie haar altijd is blijven noemen. Zij en haar twee broers kregen een Nederlandse opvoeding en de familie, die vanaf haar vierde jaar in Praag was gaan wonen, bracht de zomervakanties vaak door aan zee in Zandvoort. Aan die Praagse periode kwam abrupt een einde door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Het werd de consul-generaal te heet onder de voeten en hij ging met zijn gezin zogenaamd op vakantie naar Zwitserland, om niet meer terug te keren. In Montreux waren ze veilig en daar kwamen ze in betrekkelijk aangename omstandigheden de oorlog door.

      
Cobi (r.) met ouders en broertje Ad (l.), 1930
 

Toen Papa, de consul, in 1947 overleed, verhuisde het gezin naar Nederland. Cobi en haar jongere broer Ad gingen in Amsterdam-Zuid op kamers wonen, totdat Mama, die als kind ook in Amsterdam had gewoond en op haar fietstochten het Gooi had leren kennen, in 1952 in het Spiegel een villa kocht die al tijden leeg stond: villa De Viersprong (nu: Bella Vista) aan Parklaan 20. Cobi en Ad trokken bij hun moeder in; de oudste broer Herman Jan had zich inmiddels in Engeland gevestigd. Ad trouwde in 1957 met de uit Bussum afkomstige Mieke Dijk en betrok een eigen woning. Cobi bleef bij haar geliefde moeder wonen, bleef ongetrouwd en ging schrijven onder de naam Jacqueline. Bijna al haar boeken hebben het licht gezien op de zolder van Parklaan 20.

Buiten de contacten die voortkwamen uit haar werk als auteur, heeft Jacqueline een teruggetrokken leven geleid; zij correspondeerde graag en veel, maar sprak voor bijvoorbeeld een interview nooit thuis af. Buiten de familie leek ze geen vriendschappelijke banden te onderhouden. Ze zat graag te studeren in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek of de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Nadat eind jaren tachtig Mama was overleden en begraven, verkocht Cobi de villa en woonde eerst een paar jaar aan de Cornelia de Langelaan 9 (waar ze haar laatste boek Landvoogd Leicester heeft voltooid) en daarna nog dertien jaar in een flat aan de Gooilandseweg bij de Kom van Biegel, tot ze in 2009 in Naarden is overleden.

      
 
Jacqueline ca. 1965

Buurvrouw Alie Logtmeijer woont sinds 1969 in Bussum. ‘Jacqueline was geen gezellige vrouw, gesloten, om niet te zeggen: argwanend. Alleen als het gesprek over geschiedenis ging, kwam zij een beetje los. Ze genoot als er iets over het koninklijk huis te roddelen viel. […] Bezoek kreeg ze niet, af en toe een broer. Ze maakte wel reisjes, naar Engeland, Zwitserland, een enkele keer naar Praag. Ze bezocht graag bibliotheken, reisde daar met de trein naar toe, de rest deed ze per taxi. Zelfs naar het dorp liet ze zich per taxi vervoeren. Op een fiets heb ik haar nooit gezien. Huishouden deed ze ook niet, ze was zeer onhandig.’Schoonzus Mieke Dijk: ‘Zij had een muur om zich heen. Ze was vooral afstandelijk naar mannen. Haar boeken waren haar liefde.’

Bronnen

  • de plakboeken van Jacqueline Doorn, aanvullende lectuur en twee romans, aanwezig in het archief van de Historische Kring Bussum
  • Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren: Signalementen. De zeventiende eeuw, Jaargang 10
  • interviews met mevr. M.W. Doorn-Dijk, Laren, en mevr. A. Logtmeijer-Veen, Bussum
  • een veertigtal krantenartikelen met recensies en interviews, te vinden op de website van de Koninklijke Bibliotheek: www.delpher.nl