Skip to main content

Bussums Historisch Tijdschrift jaargang 31 nummer 2 (augustus 2015) pag. 30-33


Jo van Gogh-Bonger:
in Bussum begint de victorie van Vincent van Gogh (1)

Marcus van der Heide

      
 
Portret van Johannadoor Johan Cohen
Gosschalk, ca. 1905. (Drents Museum)

Op 29 juli 1890 overleed Vincent van Gogh ten gevolge van het pistoolschot dat hij op zichzelf afvuurde. Nog geen half jaar later stierf ook zijn broer Theo, de Parijse kunsthandelaar, die altijd in Vincents werk geloofd had en hem financieel steunde in ruil voor zijn werk. Aan zijn vrouw Johanna Bonger (1862-1925) is het te danken dat de nalatenschap van Vincent bewaard is. Door haar toedoen kon haar zoon in 1962 de door haar veilig gestelde Van Gogh-collectie overdragen aan de Nederlandse Staat. Die liet het Van Gogh Museum bouwen, dat in 1973 werd geopend.

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
De illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.

Theo van Gogh, schets door J.J. Isaacson,
bevriend schilder in Parijs.Vincent heeft
nooit eenportret van Theo geschilderd.
     

Theo van Gogh (1857-1891) leerde Jo, van beroep lerares Engels, kennen via haar broer Andries (1861-1936), die in Parijs als assuradeur werkzaam was. Andries was een grote steun voor hem na het overlijden van vader Van Gogh in maart 1885. In augustus 1885 ontmoetten Theo en Jo elkaar voor het eerst. Op 18 april 1889 trouwden ze.

Jo zelf schreef aan Vincent dat ze in verwachtingwas: ‘Ik zal beginnen je een groot nieuwtje te vertellen […] dat wij deze winter een baby hopen te krijgen, die wij Vincent zullen noemen als je zijn peetvader wilt zijn’ (brief 601). Op 31 januari 1890 werd inderdaad een zoon geboren, die Vincent Willem genoemd werd. Nog geen jaar later is Jo weduwe én eigenaar van een overstelpende hoeveelheid doeken, aquarellen en tekeningen, die op dat moment wordt gezien als ‘non-valeurs’, waardeloos dus. Want Van Gogh was tot dan onverkoopbaar. 

      
 
Johanna met Vincent Willem, 1890
(Amsterdam, Van Gogh Museum)

De jonge weduwe vestigde zich mei 1891 in het gezonde Gooi: ‘om mijn kind gezonde, frisse lucht te geven ben ik maar in Bussum gaan wonen’, schrijft ze 15 november 1891 in het dagboek, dat ze in Bussum weer begon bij te houden. Ze vervolgt: ‘Behalve de zorgen voor het kind heeft Theo mij nog een andere taak nagelaten, het werk van Vincent ongeschonden te bewaren voor het kind.’

De keuze voor Bussum was niet toevallig. Jo kende Frederik van Eeden, die in de herfst van 1890 in Parijs de ziek geworden Theo behandeld had. Mede door zijn toedoen werd Theo overgeplaatst naar het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen van Dr. A. TH. Moll in Utrecht (de latere Willem Arntz Hoeve in Den Dolder), waar hij op 25 januari 1891 overleed aan syfilis. Ook had Van Eeden, nadat hij in Parijs kennis had gemaakt met het werk van Van Gogh, in de Nieuwe Gids van december 1890 het ‘eerste’ Van Gogh-essay geschreven, vol bewondering en eerbied voor ‘het werk van een geniaal, nagenoeg onbekend Hollands kunstenaar’. ‘Hij heeft gezocht met een gepassioneerden ijver, eenzaam, zonder opzien of ophouden, zonder de geringste bekommering om wat men zeggen of denken zou of wat er gebeuren zou met zijn werk en met hem zelf’, zo besluit Van Eeden zijn essay. 


     
Villa Helma, Koningslaan 4
 

 Pension Helma

Om in haar levensonderhoud te voorzien begon Jo Bonger in Villa Helma, Koningslaan 4, een pension. Van Eeden wees Lodewijk van Deyssel in oktober 1892 op mogelijke ‘inwoning bij mevrouw van Gogh, de schoonzuster van den schilder, en weduwe van den kunstverkooper. Zij houdt pension en zal geneigd zijn, voor betrekkelijk weinig (b.v. f 40,- ‘s maands) je vrouw en zoon te herbergen. De lucht hier, die tamelijk koortsvrij is, zal haar misschien ook goed doen. Het huis is vlak bij ons, honderd passen misschien. Het is een lief jong vrouwtje met een zoontje van drie [lees: twee] jaar’.

De Van Eedens en de Van Deyssels waren goed bevriend met Jo Bonger, met name ook door de kinderen: Joopie van Deyssel, Paultje van Eeden en Vincent kwamen vaak bij elkaar spelen en vierden ook elkaars verjaardagen. Onbegrijpelijk is dat Van Deyssel geen Van Gogh-ambassadeur is geworden, hoewel Jo hem in oktober 1893 een pakje brieven had gestuurd (‘Ik stel het op hoge prijs uw opinie er over te horen’). 

      
 Willem Kloos en Reyneke van Stuwe
als jonggehuwden
   

Willem Kloos en Jeanne Reyneke van Stuwe [1]

Een bijzondere bron over Jo en villa Helma is de grote dichter Willem Kloos, het boegbeeld der Tachtigers. Na een zelfmoordpoging belandt hij in oktober 1895 in het krankzinnigengesticht van Dr. Moll in Utrecht, waar Theo van Gogh in januari 1891 was overleden. Van Eeden ontfermt zich over hem en neemt hem in mei 1896 in zijn eigen huis op. In oktober 1896 verhuist Kloos naar Parkzicht, Pension Linn, Parklaan 4. Hier begint de relatie met zijn toekomstige echtgenote Jeanne Reyneke van Stuwe.

In april 1899 attendeert hij haar op Jo van Gogh, ‘de weduwe van den overleden kunstuitgever van dien naam. Ze heeft een zoontje van tien [lees: negen] jaar en heeft dichtbij ‘t station op Villa Helma een gezellig pension. Ik ken mevrouw Van Gogh persoonlijk en kom ‘s avonds wel eens bij haar op theevisite. Zij is een beschaafde, ontwikkelde vrouw onder de veertig jaar. Ik heb over ons engagement van haar een lief briefje gehad, dat ik je zal laten lezen, als je hier bent.’

Jeanne logeerde in juni 1899 veertien dagen in Villa Helma. ‘Lief, ik ben bij mevr. Van Gogh geweest. Ze was heel aardig, ze sprak heel hartelijk over je, en verontschuldigde zich bij mij, dat ze je niet als logée kon beschouwen. Ze zal rekenen twee gulden per dag. Ik vind, dat ze het nogal redelijk maakt.’ 

Reyneke van Stuwe

In 1932 publiceerde Jeanne in De Nieuwe Gids haar herinneringen aan Jo Bonger. Ze schrijft onder meer:
Mevr. van Gogh stond aan het hoofd van een pension en wist haar gasten werkelijk een tehuis aan te bieden. En tegelijkertijd was zij voor haar zoontje de liefste en zorgzaamste moeder, terwijl zij zodanig met haar tijd wist te toveren, dat zij haar lectuur kon bijhouden en jarenlang het feuilleton in De Kroniek van P.L. Tak verzorgde, en dit alles op voortreffelijke wijze deed. De korte verhalen vertaalde zij uit het Frans, Duits of Engels, en zij deed dit op een wijze, die bewees dat zij volkomen haar talen beheerste. Zij schaakte goed, bezat een algemene ontwikkeling, en toonde zich in alles de vrouw, die de mensen en het leven heeft leren kennen, doch daardoor haar eigen geestkracht heeft voelen verhogen en ruim en fijn van inzicht en begrip is geworden. Vooral de opgewektheid van haar temperament, haar nooit-bij-de-pakken neerzitten, haar energieke voortvarendheid, haar veerkrachtige, goedgehumeurde gemoedelijkheid deed zo weldadig aan. Villa Helma hing vol van de werken van de te laat beroemde schilder, en jaren lang is zij bezig geweest met het uitzoeken en rangschikken van de brieven van Vincent. Alle proeven corrigeerde zij, ook die van de Duitse uitgave, en haar illusie was, ook een Engelse uitgave te bezorgen. Zij had toen ze stierf, 265 brieven in het Engels vertaald. 

Levenswerk

Naast haar taak het werk van Vincent ongeschonden te bewaren zag Jo de publicatie van Van Goghs brieven als haar levenswerk. Deze verschenen in 1914: Vincent van Gogh. Brieven aan zijn broeder. Uitgegeven en toegelicht door zijn schoonzuster J. van Gogh-Bonger (in drie delen). Ze schreef er een inleiding van 64 pagina’s bij, die de basis vormt voor alle verdere Van Gogh-studie.

Bijzonder is dat ze Vincent alleen in de laatste drie maanden van zijn leven heeft meegemaakt en dat maar drie keer. De eerste keer was op 17 mei 1890, toen Vincent vanuit het gesticht in Saint-Rémy naar Parijs kwam om de baby te bewonderen: ‘Hij bleef drie dagen en den eersten morgen stond hij al heel vroeg in hemdsmouwen zijn schilderijen te bekijken waarvan ons appartement vol was, in de zitkamer, overal onder het bed, onder de sofa, onder de kasten, in het logeerkamertje.’ Op 8 juni 1890 ging het gezin van Theo een zondagje naar Vincent in Auvers, waarna deze schrijft: ‘de afgelopen zondag heeft mij een heel aangename herinnering nagelaten: op die manier voel ik dat je minder ver van elkaar bent, en ik hoop dat we elkaar nog dikwijls zullen zien’ [brief 640]. Op 6 juli 1890, enkele weken voor zijn dood, komt Vincent naar Parijs, maar ontvlucht dit zo gauw mogelijk, als het het hem teveel wordt.
De informatie voor haar inleiding heeft Jo behalve door de bestudering van de brieven dus vooral moeten halen uit de verhalen van Theo en zijn moeder (overleden in 1907). 

Inkomen

Het vertalen van feuilletons voor De Kroniek van P.L. Tak [waarover meer in deel 2 van dit artikel] was nog een bron van inkomen voor Jo. Dit leverde haar tussen 10 en 20 gulden per maand op. Volgens haar zoon V.W. van Gogh vertaalde ze alleen uit het Frans en het Engels. De vertaler wordt overigens nooit vermeld, zodat we niet weten wat Jo precies vertaald heeft. Daarnaast heeft Jo om aan de kost te komen en om de toekomst van haar zoontje veilig te stellen af en toe schilderijen verkocht. In een kasboekje hield ze tot haar dood in 1925 de verkoop van bijna 250 schilderijen bij. In 2002 is The account book of Theo van Gogh and Jo van Gogh-Bonger door het Van Gogh Museum uitgegeven. De ‘non-valeurs’ van 1891 (getaxeerd op 10 gulden per schilderij) waren intussen wel wat waard. In 1905 ging de prijs van een ‘Van Gogh’ al richting de 1000 gulden. De Van Eedens verkochten in 1914 De Zaaier voor niet minder dan 14.000 gulden [Dagboek Van Eeden, 12.3.1914]. 

Noot

1. Een artikel: Willem Kloos en Bussum publiceerde ik in Bussums Historisch Tijdschrift jrg.22 nr.2, september 2006.