Skip to main content

Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 11 nummer 2 (november 1995), pag. 44-47 + 49-51+ 53-55


Wereldoorlog II en Bussum in de letterkunde (3)

Marcus van der Heide

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.

In de vorige afleveringen zijn auteurs aan bod gekomen, die in Bussum woonachtig waren, resp. ten tijde van de oorlog en voor / na de oorlog. Deze derde aflevering bestaat uit de laatste twee hoofdstukkken. Het eerste geeft enkele schrijvers die en passant Bussum in hun werk ten tonele voeren. Het slothoofdstuk gaat over uitgevers.

 

Hoofdstuk 3

Hierin komen de auteurs aan de orde, die niet in Bussum gewoond hebben, maar dit in werk, waarin sprake is van W.O. II, noemen. Het zijn maar drie auteurs, van wie er twee thuis horen bij de estafetteroman De Doolhof. Deze verscheen in 1951 bij Het Wereldvenster en werd geschreven door acht auteurs. Er was een prijsvraag aan verbonden (tien prijzen van f 100 tot f 10 voor de beste oplossers:) wie welk hoofdstuk had geschreven. In de herdruk van De Kern, Bussum 1979 wordt de volgorde der schrijvers onthuld: Henriëtte van Eyk, Dendermonde, Blaman, Haasse, Kossman, Coolen, Van der Veen en Vestdijk.

De roman is fictie, doch wel een oorlogsroman: de hoofdpersoon is het slachtoffer van zijn angst over zijn optreden in decoorlog, zijn aandeel aan de (zgn.) moord op Ir. Rutger. Dit angstgevoel wordt bovendien uitgebuit door zijn jeugdvriend Dikkers, die - na de oorlog - een handel in vervalste schilderijen tracht te beginnen [noot 1]. Het is Hella Haasse, die in hoofdstuk 4 deze Rutger in Bussum zijn domicilie geeft: "Hij woont daar alleen in een kast van een villa. Achter zijn huis heeft hij een soort laboratorium. Als je 't mij vraagt, produceert hij daar van alles, van zoetstof en cacaosurrogaat tot ontploffingsmiddelen toe".

In het slothoofdstuk mag Vestdijk de zaken recht breien, wat we rustig aan de "duivelskunstenaar van Doorn" kunnen overlaten. Zijn vondst van het 'vervalsen avant-Van Meegeren' is niet zo sterk. Ook hij plaatst de "tamelijk bejaard antiquair en derderangs expert", die daarvoor opdraaft, in Bussum.

Verder kan nog Harry Ikink (geb. 1932) genoemd worden. Hij debuteerde in 1959 met de dichtbundel 'Op weg naar één uur'. In 1963 verscheen de novelle Samuel Wasseli, waarin een arme zwerver in Amsterdam tenslotte op de tramrails sterft. Het is geen sterk prozadebuut [noot 2]. Ook het oorlogsverhaal De terugreis, dat hij voor Elseviers Literair Supplement van 30 mei 1970 schreef, is zwak en wazig. Het eindigt als volgt: "Bijna vlak voor hem zag Michaël het licht. Het was toch nog verder op. Het moest een bescheiden naambord zijn en het hing wat hoger. Michaël moest iets naar de perronrand gaan om het bord te kunnen lezen: BERGEN-BELZEN.

De twee schijnwerpers dampten. Als ontwakend uit zijn slaap zocht hij in dezelfde strakke, blauwe letters naar borden als NAARDEN-BUSSUM. Maar de verre fluittoon kon nog iets anders zijn dan van dezelfde trein waarmee hij gekomen was".

 

Hoofdstuk 4

Dit laatste hoofdstuk gaat over uitgevers. Zij verzorgden uiteindelijk de illegale en clandestiene uitgaven.

Het verschil illegaal/clandestien moge duidelijk zijn. Illegaal [lett. "tegen de wetten"] is uiteraard het werk, waarin de Duitsers beledigd of aangevallen werden; hierop stond de doodstraf. Bij 'normale' literatuur die geschreven en uitgegeven werd door hen die zich niet wensten te onderwerpen aan de door de bezetter gestelde voorwaarden als lidmaatschap Kultuurkamer en vergunning voor het gebruik van papier, is sprake van een clandestien gebeuren.

Als bron voor dit hoofdstuk hebben we twee belangrijke werken. De Bibliografie van illegale en clandestiene belletrie Het vrije boek in onvrije tijd (1958) van Dirk de Jong geeft een totaal van 1019 edities. Gerrit Kamphuis opent de inleiding van het boek als volgt: "De titel van deze bibliografie zou de titel kunnen zijn van een studie, die nog geschreven zal moeten worden". Welnu, een deel van die studie gaf ons in 1983 de journaliste Lisette Lewin met Het clandestiene boek 1940-1945. Een journalist hanteert vooral het interview; bij Lewin gaat het om een veertigtal, maar hierin loert wel het gevaar verhalen soms voor zoete koek te nemen [noot 3].

4.1 Aan de top van de clandestiene / illegale uitgaven stond De Bezige Bij met 72 uitgaven, gevolgd door Stols met 62 en Balkema met 50. Voor ons is Kroonder van belang. De Jong geeft voor uitgever George Kroonder een totaal van 23 uitgaven op. Lewin wijdt aan Kroonder een apart hoofdstuk De Bayard Pers. Uitgeverij Kroonder werd in 1940 in Amsterdam opgericht en had vóór de instelling van de Kultuurkamer slechts vier boeken legaal uitgegeven. Het bedrijf was najaar 1941 verhuisd naar Bussum. De meeste van Kroonders clandestiene uitgaven verschenen onder een "pers"-naam en wel: Bayard Pers 13x, Homerus Pers 3x, Kameleon Pers 2x, en Odyssee Pers lx.

     
Afbeelding 1: Marja
 

In de Homeruspers verscheen in 1942 [= 1943] van Marja de bundel Maar ja, Marja, gedrukt door Drukkerij Gebrs. Pelle, [Driestweg 71 Bussum. Hierin stonden verzetsverzen als: "Ook ik zie de horde machtiger worden dan wat ons, kind, nog samenbindt" [eerste gedicht] en "Hoe luid men psalm of geuzenlied mag zingen, macht doet nooit recht, elk recht ontaardt tot macht" [tweede gedicht]. Gevolg was, dat Henri Bruning [noot 4] in het de SS-richting toegedane weekblad De Waag schreef, dat Marja zich minachtend over de Nieuwe Orde had uitgelaten, en bij de Haagse boekhandel Mensing en Visser werd de bundel in beslag genomen. De winkel werd zelfs gesloten, met een kennisgeving aan de gevel, dat Marja's gedichten "anti-nationaal-socialistische" althans tegen de macht gerichte, althans politiek ongewenste strekking" hadden [noot 5].

Na drie uitgaven werd de naam Homeruspers veranderd in Bayard Pers. Hierbij werd gedacht aan "le chevalier de Bayard 'sans peur en sans reproche' of aan 't Ros Beiaard" van Karel de Grote [Lewin pg. 242]. De Bayard Pers werd door Marja geredigeerd. Hij kreeg daarvoor van Kroonder een bescheiden maandgeld, en werd verder gesteund door het illegale Nationaal Steunfonds. In de reeks verscheen voorjaar 1944 van Achterberg de bundel 'Sintels', opgedragen aan Marja. En Maar ja, Marja werd, vermeerderd met de 8 sonnetten 'Zelfportret van haar', herdrukt als Waar ik ook ga in een oplage van 350 door Drukkerij Rutger Ophorst te Bussum.

Verder zag o.a. Van Stuiveling een bundeltje met 25 kwatrijnen ,het licht en van Vestdijk kwam 'Uiterste seconde' uit, dat G.H. 's-Gravesande als enige gedicht in zijn geheel in Onze letterkunde in bezettingstijd [noot 6] opnam.

 
 
Afbeelding 2: Van Heerikhuizen

Over twee 'Bussummers' wil ik iets uitvoeriger zijn. Ten eerste de Neerlandicus F.W. van Heerikhuizen. Deze vestigde zich in 1942 weer in Bussum (waar "hij het grootste deel van zijn leven woonde" [noot 7]) "een paar huizen verder [dan Kroonder]. Hij organiseerde lezingen, voor zo'n man of tien, vijftien zoals overal in het land gebeurde. Achterberg heeft daar een voordracht gehouden en Morriën.

Later is Van Heerikhuizen getrouwd - en weer leraar geworden, zijn eigenlijke beroep", zo schrijft Lewin. Van zijn bundeltje verzen In afwachting drukte Ophorst in het najaar van 1944 550 exemplaren. Menig gedicht speelt in Zeeland, waar hij van 1938 tot 1942 woonde. Het laatste, 'Naderend einde' uit 1943, begint en eindigt als volgt:

Uit een verdoving half en half ontwaakt
Ga ik weer proeven hoe het leven smaakt.
Terwijl de tijd langs onze dagen streek
Vielen de doden, dag aan dag en week na week [...l

Wij staan met duizend wonden in de oude tijd,
Ontnuchterd, maar nog van geen waan bevrijd.

Direct in mei 1945 schreef hij een symbolisch spel De nieuwe Elckerlijc, dat in de [nu legale] Bayard Pers uitkwam. Aan het eind spreekt Elckerlijc [= lett. 'Iedereen']:

De wereld is aan 't anders worden.
Er groeit een stille nieuwe orde,
Een andere dan van die schavuiten
Maar die zich blijvender zal uiten,
Want stille kracht of hol gebral,
Ik weet nú wie het winnen zal
[...].
Er is een licht dat altijd brandt,
Ook als men diep in twijfel strandt.
Zelfs waar ons ik wordt uitgedoofd
Houdt het nog koers als het gelooft.

     
Afbeelding 3: Jef Last zelfportret 1939
 

Daarnaast dient Jef Last genoemd te worden. Van hem drukte C. Visser in Huizen [noot 8] in 1941 een oplage van 350 exemplaren van de bundel Tau Kho Tau ['De weg die het past te gaan, is niet de gewone weg'].

Last schreef in februari 1941 al een Open brief aan de Nederlandse kunstenaars, waarin hij waarschuwde voor de gildevorming, die een uitsluiting van de joodse kunstenaars zou inhouden. De brief werd op grote schaal verspreid [noot 9]. Verder hield hij zich vooral bezig met het illegale tijdschrift De Vonk (een naam ontleend aan Poesjkin: "Uit de vonk zal de vlam oplaaien"), dat vanaf januari 1941 in Amsterdam verscheen.

Lewin noteert uit de mond van Kroonder: "Last kwam altijd opduiken als hij in de knoei zat. Hele periodes is hij bij mij ondergedoken geweest. In Bussum heeft hij onder mijn naam, als mijn broer, ondergedoken gezeten bij een huisarts, dokter [C.J.] Emmer [Gen. de la Reylaan 18]. Er zijn mensen die roekeloos zijn, maar die kennen geen angst. Dan is het niet moeilijk om het gevaar te trotseren. Maar Jef was wel bang. Als er gebeld werd zat hij direct achter de gordijnen. Maar toch heeft hij een heleboel gedaan. Hij zat volop in de illegaliteit".

 

Drukkers

Kroonder bediende zich voor het merendeel van zijn uitgaven van drukkers in de buurt, het Gooi dus. Het zijn de volgende: C. Visser Huizen 6x, Rutger Ophorst Bussum 5x, Gebrs. Pelle Bussum 3x, Marckelbach Bussum lx, M.J.G. Kroon Laren lx, 'Het Gooi' Hilversum lx.

Het boekje bij Marckelbach was het eerste prozastuk in de Bayard Pers, de novelle De biecht van Ab Visser. 'Het Gooi' drukte de bundel Schipbreuk van Emile den Tex, dat eveneens onder de Bayard Pers valt.

O Kersnacht, schooner dan de dagen, gedrukt door Kroon, stond op zich zelf, kwam dus niet onder een 'Pers-'naam uit. Het Colofon is typerend voor die dagen: "Toen in Nederland, in het vijfde jaar van den oorlog, de machines tot zwijgen werden gedwongen en ons daardoor ook het voedsel van den geest benomen, werd deze bundel op de handpers gedrukt. Geschraagd door de boodschap van den Kerstnacht, dat uit diepe duisternis een stralend licht zal verrijzen, werd deze Kerstbundel uitgebracht in het onvernietigbaar betrouwen dat ook licht over ons rampspoedig en geteisterd Nederland weldra zal gloren".

Eenmaal kwam Kroonder in moeilijkheden, in verband met Dokter Langpootmug Kinderversjes, verzameld door Bea Etty Polak-Biet. De boeken waren voor uitgever Wim Polak, die voor hij onderdook nog een tijdje bij Kroonder gewerkt had. Het drukken van de eerste oplage van tienduizend exemplaren was bij Pelle ondergebracht, bij wie ambtenaren van Prijsbeheersing een inval deden. Pelle, die verder van niets wist, verwees naar Kroonder. Deze zat vervolgens drie dagen vast, "opgepakt voor een economisch delict. Het verband met de illegaliteit werd niet gelegd". De opbrengst van het brave kinderboekje was bestemd voor de illegaliteit! Pelle zou ook de tweede druk van 15.000 verzorgen, een derde van 20.000 ex. werd in Den Haag gedrukt.

Na de oorlog was het Last, die Kroonder attendeerde op een Duitse oorlogsroman, verschenen in de Russische zone: Stalingrad van Plievier. Het boek lag twee jaar in zijn la! Na enige publiciteit was er opeens een enorme vraag naar. Kroonder slaagde erin om papier te krijgen voor 27 duizend exemplaren. "Als ik 'Stalingrad' niet had gehad, dan had ik het waarschijnlijk nooit gered", zo eindigt het interview Lewin-Kroonder.

4.2 Bij Van Dishoeck verscheen maar één clandestiene uitgave, in 1943, gedrukt in een kleine oplage. Het was het illegale gedicht Voor West-Europa, een hekelvers dat Adriaan Roland Holst al in maart-april 1939 geschreven had onder indruk van de Anschluss van Oostenrijk en de verdere inlijvingen en bezettingen van de zijde der Duitsers. Holst waarschuwt:

"Een volk van knechten komt de wereld knechten,
aangevoerd door een brullende onderkaak".

Het gedicht werd opgenomen in het derde illegale Geuzenliedboek [noot 10], dat winter 1944-45 in 5.000 exemplaren het licht zag. De bij Willem Brandt reeds genoemde bundel V in vers, samengesteld door Anthonie Donker, opent met dit gedicht van Holst.

 

Probleem

Van Dishoeck kwam als uitgever voor het probleem te staan hoe te handelen bij een herdruk van een werk van een Joodse schrijver. Het betrof de derde druk van de bekende platenatlas Antieke Cultuur in Beeld van Zadoks-Josephus Jitta. Hij stelde een nieuwe bewerker voor, maar zat ook met het volgende: in de tweede druk, die vanwege de optredende papierschaarste in 1942 opgebruikt moest worden, stond een voorwoord van haar vroegere leermeester Prof. Snijder. Hierin noemt Snijder Josephus Jitta.

Van Dishoeck liet niet alleen Zadoks vallen, maar boog nog dieper: "Ik zal de eerste 4 pag's uit de atlas laten verwijderen en een nieuwe titel doen inplakken met de naam van de nieuwe bewerker" [noot 11].

En wie was deze Snijder? Wel, hij was voorzitter van de uit twintig leden bestaande Kultuurraad, die de ontwikkeling van het Nederlandse culturele leven moest bevorderen. Deze club bemoeide zich niet met de kunstenaars (dat was de Kultuurkamer), maar met de kunst. Dr. G.A.S. Snijder, archeoloog en NSB'er, was al voorzitter van de Nederlands-Duitse Kultuurkring. Na de oorlog werd hij tot twaalf jaar gevangenschap veroordeeld [Koos Groen Landverraad].

4.3 Hans Mulder wijst in zijn dissertatie Kunst in crisis en bezetting (1978) op de nogal onbekende uitgeverij Boekenvrienden Solidariteit in Hilversum. Deze was het werk van Hein(z) Kohn. Kohn was in 1933 uit Duitsland gevlucht en kreeg contact met de VARA en de zanger Ernst Busch, die op dat moment voor die omroep in Nederland optrad. Om zijn mede-emigranten financieel te helpen besloot Kohn een steuncomité op te richten. Vooral het succes van de verkoop van het gedrukte Solidariteitslied inspireerde Kohn tot de oprichting van een uitgeverij, die elke maand een boek zou uitbrengen: de Boekenvrienden Solidariteit-serie. Dagelijks leider werd Kohn. Als vertegenwoordiger ging Menno Poldervaart het land in om boeken te verkopen. De drukkerij was bij de Gebr. v.d. Berg aan de Hilvertsweg. De uitgeverij gaf meer dan 70 titels uit in de zes jaar van haar bestaan: werk van Duitse emigrantenschrijvers, maar ook van Nederlanders, onder wie Last. Uit het interview van Mulder met Kohn: "Er waren allemaal organisaties: voor de sociaal-democratische emigranten en er was de rode hulp van de communisten. Maar daar zijn een heleboel mensen tussenin gevallen, anarchisten en zo. Wij hebben al die mensen geholpen, die tussen stoel en tafel vielen. En dat waren er nog heel wat".

En Poldervaart vertelt zelf: Kohns werk kreeg verdere uitbreiding, doordat ik voor mezelf in Bussum een uitgeverijtje begon, De Vrije Pers. Aanvullende gegevens [noot 12] leveren de Herinneringen aan Menno Poldervaart (1917-1979), die Ger Hamsen in het Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging nr.23 van maart 1991 publiceerde. Menno was de zoon van de Naardense predikant Johannes P.C. Poldervaart. In Bussum bezocht hij de Gooise HBS, maar hij besloot geen academische studie te volgen. In 1934 al sloot hij zich op 17-jarige leeftijd (een jaar te vroeg) aan bij de CPN en trad hetzelfde jaar in dienst van Solidariteit. Het gedeelte over de uitgeverij laat ik hier volgen: "Een, uitgeverij was een goede dekmantel voor illegaal werk. Poldervaart reisde naar Hamburg om Duitse communisten via Bourtange over de grens te brengen en in het Gooi onderdak te verschaffen. Volgens eigen zeggen begon Poldervaart [...] in Bussum een uitgeverijtje 'De Vrije Pers' waar hij samen met [zijn vrouw] Corrie Snoek in de jaren van de Spaanse Burgeroorlog allerlei anti-fascistische literatuur uitbracht o.a. van de hand van Ed de Nève. Verder van Beversluis de dichtbundel 'De witte bloem'. Ook 'Vrouwen voor Vrede' verscheen hier. Als directeur van deze uitgeverij werd hij twee maal vervolgd voor belediging van het 'bevriende' staatshoofd Hitler. De rechter legde hem enkele weken voorwaardelijk op. Binnen de proeftijd volgde al de andere beledigingszaak. Het vonnis zou worden gewezen in mei 1940".
 
Menno vertrok toen de Duitse bezetting een feit was naar Schagen, waar hij adjunct-directeur (later directeur) van de NV Drukkerij en Uitgeversmaatschappij van de West-Friese Kerkbode in Schagen werd. Het nummer van oktober 1941 werd in beslag genomen, omdat er een tegen de Duitse bezetter gericht artikel in stond.

Ook kwam Poldervaart in kontakt met de groep die 'Vrij Nederland' redigeerde. Hij werd zelfs nog een keer gearresteerd door de Duitsers, maar wist vrij te komen.

4.4 Ten slotte nog de Toneelcentrale die vanaf 1934 bestaat. In dat 3 jaar richtte Anton Sweers de Stichting 'Ons Leekenspel' op. Het was de tijd van de '25 Gesellen van de Spelewei' die het land doortrokken, na de oorlog zelfs met een Canadese legertruc, omgebouwd tot toneelwagen. Het eigen blad 'De Spelewei' bleef tot 1941 verschijnen. De eerste "Leekenspeelbundels" waren vooral Franse toneelschrijvers, maar al snel gingen Godfried Bomans en Gabriel Smit aan het werk. Zo debuteerde in Ons Leekenspel in 1937 Bomans met het treurspel 'Bloed en liefde'. Hierna zouden meer "spelen" van zijn hand volgen, in 1941 bv. 'De drie Koningen' en in 1944 nog 'De nieuwe kerststal van de pastoor'.

In 1985 bij het vijftig jarig bestaan bedroeg het bestand beschikbare stukken zo'n twaalfhonderd titels. Curieuze vondst echter is het boekje Dit is onze grootste schande van Jop Pollman, dat ook bij 'Ons Leekenspel' uitkwam. Het begint aldus: "Op het gebied van den volkszang, zo goed als op velerlei ander volkscultureel terrein, is dit onze grootste schande: dat wij sedert vele en vele eeuwen zoo te zeggen nimmer uit eigen beweging het schoon van het eigene hebben gezien".

Pollman (1902-1972) promoveerde in 1936 te Nijmegen op Ons eigen Volkslied, en werd dè volksliedspecialist. Zo verscheen in 1941 de bundel 'Nederlands Volkslied' [samen met Piet Tiggers; in 1967 de 16de druk]. Maar Pollman is ook de recensent in De Tijd van 13-12-1939, die zich niet bepaald vleiend uitlaat over de vertaling van 'Mein Kampf' : "Een auteur mag zijn eigen schriftuur wijzigen; den vertaler ontzeggen wij dit recht, vooral met dit boek in dezen tijd". Verder lezen we bij Venema [deel 4, p. 239 en 335], dat directeur Oosthoek van De Schouw [de 'officiële' uitgever van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten] voor "kameraad Pollman, leider van de technische afdeling van de Uitgeverij, voorlopig verlof voor onbepaalde tijd" bij de NSB vroeg om hem uit handen van de Hulppolitie te houden; deze was nl. na aanslagen op vooraanstaande NSB-ers in het leven geroepen. In het genoemde boekje veegt Pollman de vloer aan met de bekende Bundel 'Kun je nog zingen': valse vergelijkingen, holle woorden, taal van oude vrouwen, opschepperij, valse romantiek en plat materialisme, zo luiden de verschillende hoofdstukjes. Vervolgens houdt hij een pleidooi voor "de echte volkstoon in het volkslied". Het boekje is niet te vinden in de cumulatieve Brinkman, maar te dateren via het Kennummer (377).

Met het 'mysterie' van het Kennummer wil ik eindigen; het is intussen nl. opgelost. Vanaf 22 juli 1941 moest dit No. op al het drukwerk worden vermeld. Recentelijk is in Amstelveen de enige bestaande handgeschreven lijst opgedoken, waardoor het thans mogelijk is de naam van de drukkerij achter een K-nummer te achterhalen [noot 13].

 

Tenslotte

Aan het einde gekomen van een rondgang 'Bussumse schrijvers en W.O. II' verwijs ik nogmaals naar het Contactblad van de Historische Kring Bussum, jaargang. 1 nr. 3 (juni 1985). Hierin stonden fragmenten van het Hongerdagboek van Anne Biegel. In de nacht van 4 op 5 mei 1945, schrijft ze "na twee glazen champagne en drie gebakken boterhammen" dat ondanks de vastgeroeste scharnieren van het enthousiasme, de blijdschap aarzelend te voorschijn komt. Er komt nog meer champagne onder het parket vandaan en "we vieren met z'n twintigen feest tot half een, in slordige omgang met de zuinig gerantsoeneerde olie en het zielige weekbroodrantsoen. Nu mag alles op, de Canadezen komen met volop eten!". De Provinciale Bibliotheekcentrale Noord-Holland verzorgde als jaarboek 1994 Twee glazen champagne en drie gebakken boterhammen Noord-Holland in 1945, de laatste oorlogsmaanden en daarna. Het kreeg als titel de geciteerde woorden van Anne Biegel.

In hetzelfde Contactblad treffen we ook enige oorlogsgedichten en een verhaal Tango van de Bussumse Bea Braam (1915) aan. In het verhaal legt ze de deportatie van de Wagenaars vast. Ze besluit: "Het is zo lang geleden ..., maar die tango van Albéniz klinkt nog steeds na in mijn oren, en het huis kan ik zó aanwijzen".

Zonder twijfel zullen ook in volgende jaren de verhalen over W.O.II blijven komen.

 

Supplement

Een artikel als dit kan nooit volledig zijn. Daarom twee aanvullingen. In 1978 publiceerde Simon van den Bergh Kroonprins van Mandelstein, waarin drie hoofdstukken 'Westerbork, Theresienstadt en Auschwitz'. Deze werden al in 1945 gepubliceerd in het bij Van Dishoeck verschenen boek Deportaties. Ze werden voor de herdruk uitgewerkt tot een volledige autobiografie. Van den Bergh vestigde zich na de huwelijksvoltrekking op het Bussumse stadhuis in juni 1940 in Bussum ?n vertrok half juli 1942 temidden van een groep Joodse Raad-personeel naar Westerbork om daar hulp te bieden aan de slachtoffers van de deportaties. Daarna volgde zijn eigen deportatie. Voorts dient nog De stille strijd van M. Coutinho genoemd te 'worden. Loeka Wolf Catz besprak de herdruk in de Gooi- en Eemlander van 1-7-89. De Amsterdamse copywriter en vertaler woonde sinds 1941 in Blaricum, Laren en Bussum. Werkzaam bij het Centraal Beheer werd hij in 1941 in het kader van de anti-joodse maatregelen ontslagen en dook onder voor de arbeidsinzet. In het laatste oorlogsjaar schreef hij zijn boek, in 1946 verschenen, een verslag in romanvorm van de fasen waarin de vernietiging van het joodse volksdeel zich, met name in Amsterdam, voltrekt. Om de persoon van de reiziger in fournituren Goudsrnit wordt het net steeds meer dichtgetrokken. Zijn zoon komt om in Mauthausen en de vader adviseert zijn dochter, als zij een oproep voor een zgn. werkkamp krijgt, zich te melden. Zelf wordt hij tenslotte verraden, het einde van zijn "stille strijd", het geloof, dat hij zijn dochter ooit zou terugzien. Tenslotte de correctie van een hinderlijke fout. Op pagina 31 van Hfdst. 2.3 in de vorige aflevering dient gelezen te worden: Helma Wolf-Catz verhuisde in 1910 [i.p.v. 1900] naar Blaricum.

 

Noten

1. Anthony Bosman schrijft in Loosjes' Literair Maandblad Jrg. 11, no. 11 dec. 1951: "De achtervolging van de hoofdpersoon door de acht auteurs is even vruchteloos en eigenlijk evenzeer een farce als de schaduwing van hem in het boek [...]. Het spel-element ontbreekt volkomen. Dit had de redding kunnen zijn van wat door de bloedig-serieuze opzet reeds bij voorbaat tot mislukking was gedoemd".

2. Max Nord besluit zijn bespreking in Het Nieuwe Boek Jrg. 1 No. 7 juli 1963: "Ikink mag dan terkotkomingen vertonen, die zien de lezers wel over het hoofd als hij iets onbedwingbaars en dwingends te zeggen heeft. Nu moeten wij zijn novelle over het hoofd zien".

3. Zie Venema deel 1, p.403 vlgg. [de kwestie Aafjes] en de opsomming van vele onjuistheden in deel 4, p. 214-219.

4. Bruning bracht het tot eindredacteur van het Kultuurkamer-tijdschrift De Schouw, trad toe tot de SS en bekleedde tal van functies in de NSB. Zie Venema deel 2, p.302-340. De perszuiveringscommissie sloot hem voor de maximale termijn van twintig jaar uit. Het Haagse tribunaal veroordeelde hem in maart 1947 tot een internering van twee jaar met aftrek. Het had overwogen, dat hij niet uit baatzucht maar uit idealisme had gehandeld [Koos Groen, Landverraad p. 228].

5. Zie Vrij Nederland van 7-1-84, een Marja-special van de hand van Wim Hazeu: A. Marja dichter en practival joker (1917-1964). Marja [ps. v. A.Th. Mooy] verhuisde na de oorlog naar het koetshuis van uitgeverij Kroonder aan de Graaf Wichmanlaan. Hij was adviseur van de uitgever geworden, zette nu legaal de Bayard Reeks voort, en schnabbelde als toneelmedewerker van de Gooise editie van Het Vrije Volk.

6. G.H. 's-Gravesande, Vergeten en gebleven Literaire beschouwingen. Deze beginnen met 7 opstellen 'Onze letterkunde in bezettingstijd' (BZZTÔH 1982, p. 15-55). Naast De Jong, Lewin en 's-Gravesande in hoofdstuk VII Eén in den nood in Drift en Bezinning van W.L.M.E. van Leeuwen een goede inleiding in de oorlogse letterkunde.

7. Aldus het Kompas der Nederlandse Letterkunde van 1947, p. 179. De exacte jaartallen zijn: 1916-1956 (waarvan 29-31 Naarden en 38-42 Goes). Als leraar Nederlands aan het Rhedens Lyceum in Velp overleed hij op 18-2-69 plotseling op school bij de aanvang van de les. In zijn gedichten speelt het Gooi een grote rol, in Tussen twee zomers (1936): 'Eerste Meizondag in het Gooi'; Dudok's Raadhuis (Hilversum) en 'Loosdrecht'. In De Poort (1941): 'Pasen (Blaricummerhei)' en ook oorlogsgedichten als 'Jonge oorlogsweduwe' en 'Slagvelden in Vlaanderen'.

8. Aan Kees Visser besteedt Lewin speciale aandacht in hoofdstuk 25: Twee drukkers. Visser drukte in totaal 12 clandestiene belletrie-uitgaven.

9. Hans Mulder Kunst in crisis en bezetting Een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930-1945 [Proefschrift aan de Rijksuniversiteit van Utrecht] 1978, p. 273. Pag. 276/7: "De Vonk kwam voort uit de kringen van de internationale socialisten, onder andere T. Rot, E. Wijnkoop en D. Schilp (redactie), later ook Jef Last. Ook zij hielden zich bezig met het politiek-cultureel verzet".

10. Er verschenen in totaal drie Geuzenliedboeken. Het eerste noemde ik in hoofdstuk 1 bij Henk Fedder. Het 'tweede vervolg', eveneens van 1944, bedroeg 2000 exemplaren. H.M. de Koningin kreeg van alle drie het eerste exemplaar aangeboden. Na de oorlog kwam al in augustus [een selectie] Geuzenliedboek 1940-1945 uit. In de facsimile-herdruk van 1975 o.r.v. Dra. M.G. Schenk en H.M. Mos werd een nawoord opgenomen, waarin de anonimiteit van de dichters, de redactie en de drukkers voorzover mogelijk wordt opgeheven. Zo blijken er van Henk Fedder [zie hoofdstuk l] maar liefst 8 gedichten en 10 vier-regelige rijmen opgenomen te zijn.

11. Venema, deel 1, p. 56 vlgg. De nieuwe bewerker was Dr. C.E. Visser. Zadoks en Visser waren in de jaren zestig mijn hoogleraar Archeologie en Oude Geschiedenis aan de RU Groningen. Ontslaan van Joden was bv. ook bij de orkesten en bij de radio normaal verschijnsel. Extreem voorbeeld is Vogt, die "op 21 mei 1940, zes dagen na de capitulatie, een groot aantal joodse medewerkers ontslaat, nog voor er sprake is van enige antisemitische maatregel van Duitse zijde". [Verkijk, Radio Hilversum p. 254].

12. Met dank aan Jan Hekkenberg, die mij op deze publicatie wees.

13. Boekenpost Tijdschrift voor de liefhebber van boeken, Jrg. 3 nr.17 van mei/juni 1995, p. 12. In het volgende nummer 18 van juli/aug. vermeldt een inzender dat het K-nummer ook voor stencilinrichtingen/kopieerbedrijven gold. Vgl. ook de brief aan de Heer Burtner [met (bijna onleesbaar) K 5780].