Skip to main content

Contactblad Historische Kring Bussum jaargang 10 nummer 3 (december 1994) pag. 105-120


Wereldoorlog II en Bussum in de letterkunde (1)

Marcus van der Heide

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel

Deel 2: Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 11, nr. 1 (april 1995), pag. 28-40

Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting. 

Inleiding

Op 27-2-37 hield Vestdijk in Bussum een lezing Kunstenaar en oorlogspsychologie op een regionale conferentie van het Kunstenaarscentrum voor geestelijke weerbaarheid. L.F.Abell vatte in een artikel in de Vestdijkkroniek, getiteld 'Waarom Vestdijk tekende voor de Kultuurkamer' [noot 1], de lezing samen; hij begint als volgt: "Vestdijk vestigt hierin de aandacht op de desinteresse van de kunstenaar in oorlog. Voor de scheppende kunstenaar is de oorlog een luchtledig, een vacuüm. De essentie van het kunstenaarschap ligt geheel in het honderdprocentige individualisme dat de kunstenaar kenmerkt, en daarom ligt de oorlog voor hem geheel buiten zijn interessesfeer". Een tweede citaat, van Vestdijk zelf, luidt: "wie van de kunstenaar een onberispelijke levenswandel eist, is minder dom dan de meeste kunstenaars menen, hoewel deze kunstenaars van hun kant er misschien goed aan doen zich van deze eis niets aan te trekken" [noot 2].

Hoe men ook denkt over deze twee citaten (Venema wijdt zelfs een apart deel aan Vestdijk), de oorlog is een onderdeel apart in de letteren: verhaal, roman, gedichten en dagboek. Het autobiografische element speelt daarbij een grote rol. In vier hoofdstukken heb ik een aantal schrijvers, die met W.O.11 en Bussum te maken hebben, ondergebracht. De indeling is als volgt: 1) Auteurs die gedurende (een deel van) de oorlog in Bussum woonden en meestal daarover ook schreven. 2) Schrijvers die er vóór of na de oorlog woonden. In hun (autobiografische) geschriften over de oorlog komt Bussum sporadisch voor. 3) Dan zijn er de enkelingen die, zonder dat ze in Bussum gewoond hebben, dit toch noemen. Een fraai voorbeeld is de estafetteroman De doolhof (1951). 4)Tot slot de uitgevers: zij verzorgden immers de illegale en clandestiene uitgaven van de schrijvers en dichters. 

Hoofdstuk 1

Daar een aaneensluitend verhaal in een opstel als dit moeilijk te realiseren is, is gekozen voor een naar geboorte chronologische rangschikking:

1.1 Jo van Ammers-Küller (1884-1966)

Johanna Kuller werd in 1884 in Noordeloos geboren als dochter van de burgemeester van dat plaatsje. Ze debuteerde al in 1914, maar kreeg sedert 1926 met De opstandigen, waarin de vrouwenemancipatie aan bod komt, vooral bekendheid. Het boek werd in vele talen vertaald en in Duitsland gold Johanna als 'Spezialistin fur Frauenschicksale'. In 1936 ontving ze als beloning voor haar lezingentournees in Duitsland het zgn. Frauenkreuz van het Duitse Rode Kruis. Tijdens één van deze reizen door Duitsland ontmoette ze ook Rost van Tonningen, met wie ze daarna contact zou blijven houden. In 1938 vestigde ze zich in Bussum. Voor de verdere achtergrond inzake de notoire nationaal-socialiste verwijs ik naar de studie van Venema. Om een Bussums gegeven te vermelden: toen in 1942 sabotage was gepleegd en de bevolking een gezamenlijke boete van f 15.000 moest betalen, werd Jo wegens Deutsch-freundlichkeit van betaling vrijgesteld. En het allerergste: ze had haar fiets de hele oorlog door mogen behouden. [Venema, deel 3A, pag. 241].

     
Jo van Ammers-Küller.
 

Over de verdraaide werkelijkheid in haar romans noteert de gezaghebbende criticus W.L.M.E. van Leeuwen: "de opzettelijke antithesen die zij geeft (domme brute mannen als minnaars van intellectuele vrouwen; achterlijke Hollandse provincievrouwen tegenover Parijse Françaises) zijn te doorschijnend tendentieus dan dat een serieuze lezer die zou aanvaarden". Toch werd de produktieve schrijfster de meest - vooral in het Duits - vertaalde auteur van Nederland: 78 vertalingen (boven een Couperus en Johan Fabricius met resp. 70 en 46). In 1940 verscheen Elzelina, De geschiedenis van een Hollandse vrouw in de jaren 1776-1845 (in 1942 al de achtste druk). Van januari 1941 -februari 1942 schreef ze Ma, Een familieroman uit de jaren 1871-1901; in de editie van Meulenhoff staat 'Copyright 1942 by Jo van Amrners-Küller, printed in Holland, N.V. Drukkerij G.J.Thieme Nijmegen'. Volgens Venema verscheen het boek in 1943, na haar toetreding tot de Kultuurkamer. Verder schreef ze in Bussum tussen juli 1942 en april 1944 De koning en de heks over Jeanne d'Arc, dat in 1952/53 zou verschijnen. Jo kreeg tot 1-1-53 een schrijfverbod opgelegd, en de vroeger toegekende koninklijke onderscheiding werd haar (evenals bv. Mengelberg) afgenomen [noot 3].

Direct in 1953 verscheen de roman De liga van de goede wil, die in de eerste jaren na de oorlog speelt. Het is duidelijk, dat met de er in voorkomende dirigent Homburg, die door de Ereraad voor defrest van zijn leven wordt uitgesloten, Mengelberg bedoeld wordt'. Zelf figureert ze als zangeres Anna en beschrijft ook haar verhoor voor de Ereraad: "Ik had verwacht dat ze mijn optreden bij de Opera zouden verwijten, maar ze vielen mij aan over mijn werk in Duitsland vóór de Oorlog.
'U bent in München opgetreden, terwijl Hitler in de zaal zat!', snauwde een violist, een klein mannetje met een kaal hoofd en een wijkende kin, die in café's en bioscopen speelde. Een ander riep pathetisch: 'Geen fatsoenlijk mens wou iets met Nazi-Duitsland te maken hebben!' Ik hoorde later dat hij de voorzitter was en de muziekrecensent van een onzer grote bladen, die nooit een gelegenheid had verzuimd om mijn prestaties af te breken I...]. Ik zweeg op die beschuldigingen, wat voor zin zou het hebben gehad er op te antwoorden".

In 1954 verliet ze Bussum om zich in Genève te vestigen. 

1.2 Jenne Clinge Doorenbos (1884-1978)

     
 
J. Clinge Doorenbos in 1926.

De dokterszoon Clinge Doorenbos, de maker en zanger van het 'levenslied' ("apostel der blijmoedigheid" zou A.J.G. Strengholt hem in een interview in Astra maart 1926 noemen) werd in Wurzburg geboren, doch kwam in 1888 van Utrecht naar Bussum, waar hij, met enkele onderbrekingen elders, tot zijn dood zou wonen. Zijn loopbaan was uitgestippeld in het textielbedrijf (zijn moeder stamt uit de kringen van de Twentse grootindustrie) en voor de nodige vakkennis werd hij overgeplaatst naar Gent, waar zijn liefde echter bij de Gentse Revue bleek te liggen. Na nog een avontuurtje in een revue in Brugge, kon zijn carrière beginnen. Aardig te vermelden is de aanleiding tot de artistieke loopbaan: op een 'muzikale avond' van het genootschap Tot Oefening en Genoegen op 21 april 1908 in Naarden bleek zijn zingen van plm. 20 coupletten van Daarvoor moet je in Naarden zijn het hoogtepunt van de avond te worden.

Bijgestaan aan de vleugel door zijn vrouw, die ook de meeste melodieën van zijn liedjes componeerde, veroverde hij Nederland (zong in de mobilisatietijd voor W.O.1 vrijwel dagelijks achtereen), en kreeg grote bekendheid als de Telegraafdichter, die actuele voorvallen in dichtvorm becommentarieerde. Clinge meldde zich niet aan bij de Kultuurkamer (besloten optredens gingen natuurlijk door) en had tijd om zijn autobiografie Zingend door het leven te schrijven. Om exact te zijn: op 26 juli 1942 begon hij met schrijven. Daarnaast verscheen in 1946 het kinderboek Daar wordt gebeld!. In elk hoofdstuk, met steeds de titel 'Daar wordt gebeld,' wordt (meestal) een stukje ellende van de oorlog aan de deur van zijn huis aan de Amersfoortsestraatweg geschilderd, soms in dichtvorm.
Eén voorbeeld:
"Daar stond op mijn stoep een klein blagie,
Hij vroeg: mag ik effies uw zagie?
Nou, ik zei niet 'nee',
Maar wat dééd hij er mee?
't Ging om mijn ligustrum, mijn hagie".

In 1978 overleed Clinge Doorenbos in Bussum. De Kerkhofgids Hun laatste rustplaats (1985) geeft daarover een fraaie anecdote. 

1.3 Marianne Philips (1886-1951)

Marianne Goudeket-Philips, van Joodse afkomst, vestigde zich na haar huwelijk in 1911 in Bussum. Ze werd lid van de SDAP en zat voor deze partij tussen 1919 en 1929 enige malen in de Bussumse gemeenteraad.

     
Marianne Philips
 

Pas na dit politiek aktief zijn debuteerde ze in 1929. Tot aan de oorlog gaf Van Dishoeck haar boeken uit. Zij vestigde al de aandacht op zich met de roman Bruiloft in Europa (1934), die in vele talen vertaald werd, maar het bekendst werd wellicht Henri van de overkant, de geschiedenis van een joods jongetje, dat in de negentiger jaren in Amsterdam opgevoed wordt (1936). Ze kreeg de 'flits' tot dit boek, zo vertelde ze in een interview [noot 4] al vóór de Bruiloft:
"Ik woonde vroeger aan de Kloveniersburgwal. Deze had twee kanten: de arme en de rijke. Ik woonde aan de arme. Dat is de reden, dat ik niet vastgeroest ben in de Amsterdamse bourgeoisie. Het Joodse jongentje nu, woont aan de nette kant. Het meisje Mientje aan de overkant. Het verhaal is eigenlijk de geschiedenis van het tot elkaar komen". In het boek verwerkte ze een stuk geschiedenis van de arbeidersbeweging. Uiteraard belandde het boek in de oorlog op de lijst van verboden boeken [noot 5].

Onverkwikkelijke geschiedenis hierbij is nog het volgende: toen zomer 1942 de 17de druk van de Historische schets van de Nederlandse letterkunde van De Vooys verscheen, laste de bewerker Garmt Stuiveling er bij menig auteur de toevoeging 'Joods' in, een voor de nazi's belangwekkende, maar voor de nog levende Joodse schrijvers levensgevaarlijke informatie.
[noot 5]

Marianne Philips verhuisde 17 juli 1940 naar Naarden en moest, evenals de leden van haar gezin, onderduiken. In de winter van 1944-45 werd ze, fysiek gebroken vanwege een niet behandelde gewrichtsreuma, illegaal opgenomen in de Sint-Antoniushoeve te Voorburg. Na de oorlog bleef ze bedpatiënte en werd tot haar overlijden in haar woning in Naarden verpleegd. Ze wist in deze tijd echter literair produktief te blijven: uit 27 inzendingen werd De zaak Beukenoot in de Boekenweek 1950 bekroond met de Novelleprijs van de Commissie Propaganda Nederlandse Boek. Het is een schrijnende aanval op de Nederlandse rechtspraak. Bijzonder is dat ze "de nieuwe wijken van nette, eendere villaatjes" van Naarden ten tonele voert, waar Arnoldus Beukenoot aanbelt om schilderstukjes te venten. Na haar dood werd tot 1975 de Marianne Philips-prijs uitgereikt aan een auteur ouder dan vijftig jaar voor het complete oeuvre. De prijswinnaars zijn te vinden in Aarts Letterkundige Almanak 1982.

Zie ook een eerder gepubliceerd artikel over deze schrijfster: Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 10, nr. 1 (april 1994), pag. 11-14

1.4 Henk Fedder (1890-1979)

De op 7-4-1890 in Amsterdam geboren Hendrik Fedder komen we in de literaire handboeken slechts tegen om "het ene gedicht Joods kind" [noot 6], dat Lisette Lewin [noot l] "niet met droge ogen" kon overtikken:

Joods kind

Zij wacht hem elke avond aan de trein,
het meisje met d'on-arisch zwarte haren,
met ogen, die verstrakken in een staren
of vader gauw de tunnel door zal zijn.

Forensen schuiflen langs de binnendeur
en schieten van de trap in daag'lijks jachten,
het donk're kind kan enkel staan en wachten
vlak bij het hokje van de conducteur.

Dan zwaait een mannenarm een verre groet,
op 't klein gezicht bloeit plotseling herkennen,
ze moet op slag hard naar haar vader rennen,
hij bukt zich laag en zoent haar smalle toet.

Nu gaan ze samen door de late dag,
de man gebogen en van zorg gebeten,
het ratelstemmetje wil erg graag weten
waarom ze nog niet naar het zwembad mag ...

O Heer, ik heb vandaag één bede maar:
elk Joods gezin wordt haast vaneen gereten,
laat de Gestapo deze twee vergeten,
laat die in Jezus' naam toch bij elkaar.

Fedder vestigde zich als forens in 1933 in Bussum, waar hij (na zijn tweede huwelijk begin 1935 in Haarlem) tot 14 mei 1962 bleef wonen.

Het gedicht speelt dus op station Naarden-Bussum.

Procuratiehouder bij de Rotterdambank begon Fedder pas in de oorlog te dichten. Bovenvermeld gedicht werd in diverse clandestiene bundels opgenomen. Het zijn de volgende bundels:

  • het eerste Geuzenliedboek. Dit eerste van de drie Geuzenliedboeken verscheen najaar 1943. De oplage van ongeveer 1200 exemplaren was onmiddellijk uitverkocht. In het voorjaar van 1944 werd op de illegale drukkerij van 'Trouw' te Laren N.H. een nieuwe oplage gedrukt in 20.000 exemplaren. De opbrengst van de Geuzenliedboeken was voor de slachtoffers der nationaal-socialistische tyrannie. In de Geuzenliedboeken werd van Fedder o.a. ook opgenomen: 'Ze kwamen 's nachts', 'Het zinken stuivertje' en 'Hoe zal 't germanendom vergolden worden';
  • Berijmd Verzet (1944), mapje met 50 genummerde gedichten en 1 ongenummerd gedicht. 'Joods kind' is gedicht 22;
  • Het Vrij Nederlandsch Liedboek was een uitgave van de Bezige Bij. Met de druk werd begonnen op 1 April 1944. "Bijna twee maanden gingen er mee heen", aldus de drukker Jan Hendriks te Utrecht [noot 7], en tenslotte
  • Frontsector Tien liederen uit 't bezette Nederland [uitgezochten ingeleid door T. van Vliet, Laren, Henk Veldhuys, 1944; gedrukt op de persen van 'Trouw' te Laren N.H. in een oplage van 25000 exemplaren].

Fedders oorlogsverzen werden in 1946 onder de titel Verzet -Verzen, uitgegeven door A. Rutgers Naarden, geïllustreerd door Rein van Looy. Ab Visser besprak de bundel in Erica, Maandblad Noord- en Oostelijk Nederland, nummer 10 van juli 1946: "Alle aspecten van het verzet heeft de dichter belicht. Het boek is bijna een documentatie in verzen van de afgelopen jaren. Wat ons vooral treft is de mannelijke taal, de taal van het hart, eerlijk, rauw soms, teder andermaal, maar geladen tot in elk woord. Ik ken geen verzetsbundel die zozeer alle kanten van de oorlog belicht L...]. Keer op keer wordt men getroffen door de, ik zou haast zeggen schaamteloze eerlijkheid van dit werk. De dichter spaart niemand en zichzelf allerminst".

Als illustratie hiervan geef ik de beginverzen van Zelfportret:
"Ik heb niet voor mijn Vaderland gevochten, De oorlogsjaren zat ik op kantoor, Ik kwam de jaren van bezetting door met werken en mijn dagelijkse tochten van 't Gooise dorp naar d'Amsterdamse straten".

Het laatste gedicht uit de bundel heeft een bekend aardigheidje. In Dank voert Fedder nl. aan het eind zich zelf ten tonele: " Er is weer brood genoeg in Nederland, 't Bevrijde volk dankt Hem, de Grote Redder, Hier boeren, neem dit vers, de dank van Hendrik Fedder, Eén uit de stad, nu nauw aan jou verwant!"

Eveneens in 1946 verschenen de Ri jmsilhouetten van Amsterdam, opgedragen aan (zijn vrouw) Cora (Cornelia Joh. Schraa). Fedder ontpopte zich ook tot toneelschrijver: 1948 De vrouw die terugkwam en 1949 het Bijbelse drama Nehemia. Samen met Johan Blaaser schreef hij o.a. 'Wie van u zonder zonde is' (1947), 'Hotel Welgelegen' (klucht, 1947) en 'Nacht en morgen' (1952). Na zijn verhuizing naar Wassenaar publiceerde Fedder in 1967 bij Callenbach Onverwoestbaar ideaal. In dit boek vult hij de vele 'witte plekken' in het leven van zijn "gekke tante Jenny Merkus" die op de Balkan deelnam aan de Vrijheidsstrijd van de Herzegowijnse Christenen tegen de Turkse autoriteiten, op met zijn visie als (roman)schrijver.

Op 29 mei 1979 stierf Fedder in Laren, waar hij sedert 12 juni 1969 woonde in het Rosa Spier Huis. 

1.5 Johan Wilhelm Schotman (1892-1976)

Schotman, te Hoogeveen geboren, bezocht de HBS in Leeuwarden en Den Haag en studeerde in Leiden geneeskunde en filosofie. Hij werd arts/psycholoog en was van 1921-1927 werkzaam in China. Hij werd gestichtspsychiater te Santpoort en te Poortugaal, en vestigde zich in 1939 uit Gouda in Bussum. Tot 1949 woonde hij hier (Brediusweg). Naast het schrijven van diverse verzenbundels vertaalde hij veel (Boëthius en Sji Tsjing bijvoorbeeld, en verder cultuurhistorische studies uit het Engels en Frans). In zijn studies spreekt de Chinakenner, hij maakte vooral naam met de trilogie Het vermolmde Boeddhabeeld (1927-1930).

In de oorlog kon geen Engelse en Amerikaanse literatuur meer uitgegeven worden. Punt hierbij was ook het "verregaand dilettantisme in de vertalerij": er moest verboden, beperkt en gezuiverd worden. Geheel in de lijn van deze roep van de Nieuwe Orde lag de oprichting van de Vereniging Nederlandse Vertalingen door Schotman en C.J.Kelk. Dit duo gaf in december 1940 een manifest uit, waarin ze stelden: "Onze tijd is bezig, velen wakker te schudden, van welken kant men de zaak ook beziet. Wij achten daarom het psychologisch oogenblik gekomen, ons rekenschap te geven van den stand van het vertaalprobleem in ons land". Ze vroegen om de instelling van een vertalersgilde, een "organisatie, die in de zin van een vertalersbeurs regelend, bemiddelend en controlerend optreedt". Het Nieuwsblad voor de Boekhandel reageerde snel en wees op het gevaar van "inmenging van de overheid". Het gevolg was tenminste: van de Vereniging Nederlandse Vertalingen hoorde niemand meer wat... [Venema, deel 3A, pag. 691 Van Schotman zag in 1941 met K-nummer [noot 8] De blinde vaart het licht. Het is de prozabewerking van het epos Hellevaart, dat hij al in 1925 in China schreef en dat Kroonder in 1946 in de Bayard Reeks uitgaf. Het gaat over een waargebeurde historie uit 1915, waarin aan boord van een logger op de Noordzee godsdienstwaanzin uitbreekt. De door een "leider" geïnduceerde waanzin is symbolisch voor wat zich in Europa afspeelde, aldus Schotman in het Naschrift van de uitgave van Kroonder: "Toen de uitgever Breughel mij in 1941 verzocht, het gedicht in proza om te werken voor de Pleiaden- serie, ontdekten de nazi's de verborgen symboliek niet......". De biografie van Schotman moet nog geschreven worden.

We besluiten met het vers Benard advies van Slauerhoff:

"Gij heren der kritiek, schrijft nimmer over Schotman
's Is naar voor hem, voor u, voor allebei,
En als ge 't doet, dan liever op een lei,
Zodat het uitgewist of nog kapot kan.

Maar in de kranten komt er altijd mot van;
Ik deed het toch, zodat ik nu nog lij'
Onder 't gevolg: er gaat geen dag voorbij
Zonder een brief, een lange brief, van Schotman."

[A. Marja, Over de kling, Schrijvers slaags met elkaar, Den Haag Bert Bakker/Daamen 1956 (Ooievaartje 27) pag. 85]. 

1.6 Anne Biegel (1905) [noot 9].

De in Bussum geboren en getogen Anne Biegel, de twintig jaar oudere zus van de bekende kinderboekenschrijver Paul Biegel, hield in de laatste jaren van de oorlog een Hongerdagboek bij. In 1985 kon ik in het Contactblad enige gedeelten uit dit Oorlogsdagboek opnemen, een gedeelte over het "hemelse manna" zoals het Zweedse (witte)brood vaak genoemd is, en over de Bevrijding.
Ik kies hier een korte passage over het brood; op 13 maart 1945 was het dan zo ver -nadat op 5 maart de bonnen voor het brood bij Hogenboom ingeleverd waren:
"Vanmiddag heb ik onze Zweedse broden gehaald en de pakken margarine. Het was een plechtig moment en toch ook om een brok in je keel te krijgen. Ik heb gedekt met een blauw tafelkleed en daarop de eerste gele crocussen uit de tuin (de Zweedse kleuren). Het was feest! Ieder kreeg zijn eigen brood en zijn eigen margarine en mocht zoveel eten als hij wilde, Een luxe-souper. De stemming was feestelijk en goed. Hoe beïnvloedt de stof de geest! [Broer] Rein had 's avonds om 10 uur zijn hele brood op. [l4 maart:] Hoe zalig je zo verzadigd te voelen met Zweeds brood, de hele dag door".

Als datum van het tweede Zweedse pakket, "een half wit en een kwart pond margarine", geeft Anne Biegel voor Bussum 30-3-45. Het is interessant deze data te vergelijken met die, welke Boudier-Bakker in haar Oorlogsdagboek geeft [zie hoofdstuk 2.1 in het volgende Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 11, nr. 1 (april 1995), pag. 28-40].
Er wordt nogal eens gedacht (en vaak gelezen) dat het Zweedse brood gedropt werd, maar het meel werd per schip naar Delfzijl vervoerd, waarna de distributie begon en de problemen voor de bakkers om het te verwerken (brandstofschaarste). Om dit misverstand uit de wereld te helpen liet Nico Scheepmaker in 1979 Het Zweedse Wittebrood verschijnen. Het boekje is ten dele gebaseerd op artikelen en brieven over de hongerwinter in de GPD-bladen. Uit dit boekje het laatste gedeelte van de brief van Mevr. G. Wijn-Verheggen, destijds verpleegster in het Majella Ziekenhuis: "Toen we 's middags binnenkwamen om surrogaat-thee te drinken, waren de tafels keurig gedekt. Op ieder bord lag een half wittebroodje en een half pakje margarine. 't Was een prachtig gezicht! Sommige verpleegsters sneden een heel dun sneetje af, maar ik ging naar de keuken, haalde een groot mes en sneed een dikke korst van ongeveer 3 cm van m'n broodje af, smeerde daar heel dik boter op en beet er lekker in, zodat al m'n tanden in de boter stonden afgedrukt! Al gauw werd m'n voorbeeld door m'n tafelgenoten gevolgd, zodat er nog maar weinig brood overbleef. De volgende dag hadden we bijna allemaal diarrhee, want we konden niet goed tegen die vette margarine. Maar na een dag goed doorsmeren, was alles voorbij!" 

1.7 Herluf van Merlet (1900-1965) [noot 10]

Herluf C.J.A. Baron van Lamsweerde, in Arnhem geboren, woonde vanaf 1923 tot zijn dood op 27 januari 1965 in Bussum. Hij studeerde rechten van 1918-1922, in welke tijd al een grote roman Elwin verscheen: een eigentijdse roman "van leed en liefde", zoals de ondertitel vermeldde. In 1922 kwam zijn eerste dichtbundel Deining uit, een soort poëtisch dagboek met verliefde dromen en grote verlangens. Tijdens zijn journalistieke loopbaan zou hij dichter blijven. In 1932 kwam een novellenbundel De bond met eerlijke mensen uit. De laatste bundel poëzie, Binnen bereik, verscheen postuum.

Van Merlet speelde een belangrijke rol in het Katholieke culturele leven als kunstredacteur, later chef-buitenland van De Tijd (1922-42) en vanaf 1936 hoofdredacteur van De Nieuwe Dag, de ochtend-editie van De Tijd. In 1937 kwam daar de functie van Secretaris van het hoofdbestuur van KRO bij.

     
 
Herluf van Merlet 

Toen in 1942 De Nieuwe Dag door de bezetter verboden werd, raakte hij langzamerhand in het verzet verzeild, waarin hij een belangrijke rol zou spelen. Hij was medewerker van de Paroolgroep en werkte samen met Koos Vorrink. Ook was hij redacteur van de illegale Oranjekrant en gaf een eigen illegaal blad uit, Luctor et Emergo (de spreuk van het stamland der Lamsweerdes).

Hij was adviseur van de Raad van Verzet in Nederland.

Gearresteerd door de Duitsers belandde hij, een overvloed van bezwarend materiaal was bij zijn verhoor door de S.D. in de Euterpestraat voorhanden, in het concentratiekamp in Amersfoort. Daar openbaarde zich in de ziekenbarak de tbc. Uit vrees voor besmetting werd hij met huisarrest heengezonden. Na de bevrijding volgde opname in 'Berg en Bosch' (thoraxoperatie) en revalidatie in Davos. In 1950 kon hij weer aan de slag als hoofdredacteur van De Nieuwe Dag en een paar jaar later van De Tijd.

In 1961 verscheen de dichtbundel Per saldo, waarin men onder andere de weerslag vindt van zijn verblijf in cel, concentratiekamp en sanatorium. Het bundeltje werd opgedragen aan Helma Wolf-Catz, die in hoofdstuk 2 aan de orde komt.

Als voorbeeld van zijn poëzie kies ik het gedicht 'De cel', dat naast het gelijksoortige gedicht van Willem Brandt [zie hoofdstuk 2.5] gelegd kan worden:

Vertrouwd zijn mij alleen de baksteenmuren,
waarop gekrast een reeks van namen staat
als groeven in een sterk en wijs gelaat,
dat alles weet en alles leert verduren.

De deur als een soldatenlaars beslagen
ontkracht zelfs de gedachte aan verweer,
het raam vol stadsgeluiden doet mij zeer
met een verlangen, dat niet is te dragen.

Nauw is de cel en toch een wereld wijd,
een wereld schoner dan die werd verloren,
want al wat wrang en bitter scheen te voren
zakt naar de bodem in vergetelheid".

Kort voor zijn pensionering overleed hij onverwachts in het Majellaziekenhuis. Niet ver van het graf van Van Eeden rust hij onder een sobere zerk met het hem vertrouwde embleem der familie: een lammetje met een zegevaantje, tevens troostend zinnebeeld van Offerlam en Verrijzenis. Op zijn bidprentje staat het laatste gedicht 'De profundis' uit Per saldo. Het eindigt aldus: "O God, die onze vader in de hekel zi jt, wat zij en wij, microben in een druppel tijd, aan U en aan elkaar en aan onszelf misdreven, wil het als ongedaan vergeten en vergeven, voordat de druppel neervalt in Uw eeuwigheid". 

Twee schrijvers vertegenwoordigen vervolgens een jongere generatie. Het zijn Herman Pieter de Boer en Helen Knopper.

1.8 Herman Pieter de Boer (1928)

Herman Pieter werd in Rotterdam geboren. In de door bombardementen geteisterde stad raakte vooral zijn moeder zo over haar toeren, dat het gezin in 1941 Rotterdam ontvluchtte. Na een tijdelijk verblijf in een houten huisje in de Blaricumse bossen volgde het "doodstille Naarden", waar Herman Pieter, niet gewend aan die Gooise rust, een grote bedrijvigheid ontwikkelde (bijvoorbeeld bij Korfbalclub Olympia, Zwemclub Naarden en de Vrijzinnig Christelijke Jeugd Gemeenschap), maar ook schande over de familie bracht door in de tweede klas van de Gooise HBS in Bussum (waar hij voor spijbelkoning doorgaat) te blijven zitten. Hij bakt ook in de 3de, waarna zijn vader hem een baantje op de Rotterdamse Bank in Hilversum bezorgt. Het gezin worstelt de hongerwinter door, de 17jarige moet onderduiken voor de Total-Einsatz en hakt duizenden houtjes voor het noodkacheltje of loopt vermomd als meisje over straat.
Tot zo ver enige gegevens uit BULKBOEK 32 (jrg.3, 1974).

In september '42 verhuisde het gezin van Naarden naar Bussum, waar het aanvankelijk aan de Eslaan woonde. In Zalig zijn de schelen (1972; met Betty van Garrel) vertelt De Boer de volgende anecdote: "We hadden geen gebrek aan hout in de hongerwinter. Aan de Eslaan stonden gigantische, dikke eiken. Die mochten, als gemeentebomen, niet geveld worden. We hadden het trouwens niet eens gekund. Maar mijn vader en ik hadden er iets op bedacht. We ontvreemdden de takken. Die waren eigenlijk bomen op zich, zo dik, echt een heerlijk hapje voor de kachel. Aan het eind van de oorlog had ik alle beklimbare bomen afgewerkt, en daarmee het aanzien van de Eslaan voorgoed veranderd. Wie het interesseert moet maar eens gaan kijken. In tal van eiken ziet men, soms op alpinistische hoogte, groene stompen waar bij normale bomen takken zijn. Dat is mijn werk. Die bomen zijn oorlogsmonumenten".
In dit boek zijn nog vele andere reminiscenties aan Bussum te vinden, verhalen over Concordia, zijn eerste televisieoptreden in Studio Irene, verblijf in het Majellaziekenhuis enzovoort.

Terwijl De Boer kinderhoorspelen schreef, als pantomimist Valentijn optrad en jeune premier bij het toneelgezelschap De Plankeniers was, kwam in de zestiger jaren de doorbraak als tekstschrijver van reclame- en cabaretteksten (tv), en als ghostwriter voor Rijk de Gooyer (1968) en Eddy Christiani (Het stond in de sterren, 1969). Van zijn liedjes was het eerste direct al een succes: 'Oh Waterlooplein'.

Sedert 1973 brak hij met De vrouw in het maanlicht definitief door als schrijver van (steeds) korte(re) verhalen: "het beste dat in jaren op de korte baan werd vertoond" (Bert Voeten/Margo Minco).

Veel van zijn ervaringen als jongen van 12-17 jaar heeft hij ook gebruikt in Herenhotel en andere verhalen (1979).

In 1965 zei De Boer Bussum voorgoed vaarwel. 

1.9 Helen Knopper (1934)

Helen Knopper werd in 1934 in Naarden geboren, doch woonde van 1935-1953 in Bussum. Ze is van beroep schilder, doch ging het schrijverspad op. In 1986 verschenen de autobiografische notities Met naam en toenaam, waarin één draad in haar oeuvre, het drama rond haar in de oorlog verdwenen vader, ontrafeld wordt: "Twee weken voordat de oorlog voorbij was stierf mijn vader aan hongeroedeem. Dat gebeurde in Duitsland tijdens een transport van het ene concentratiekamp naar het andere. Het was in 1976 dat ik naar Oost-Duitsland ging, naar het plaatsje Butzow waar mijn vader niet uit de trein stapte voor een verfrissing, maar als lijk uit het raampje op een handkar werd gegooid" (p.12/3) en "In en om het huis [in Bussum] dat voor mijn moeder en mij te groot geworden was hing nog de sfeer van [...l het drama van mijn vader, die over zijn eigen grind door zijn eigen tuinhek de straat op gesleurd werd, nadat hij door de buurman verlinkt was; nooit meer zou hij van de andere kant door het tuinhek komen" (p.27).
Terug uit Duitsland schreef ze in een paar maanden Een onfatsoenlijk afscheid (1977), waarin de vader de hoofdrol speelt. De pers, op de Gooi- en Eemlander na, was unaniem lovend. Ze kwam voor radio en tv, stond bijna iedere week in de krant, en werd door wildvreemde mensen opgebeld, maar "had ik echt een mooi boek geschreven, of vraten de mensen andermans verdriet als gevulde kalkoen?" [Met naam en toenaam p. 1931.

Twee citaten uit 'Een onfatsoenlijk afscheid':
"Hier [in Butzow] heerst de sfeer van de jaren dertig, die ik herken als mijn eigen straat in Bussum, omdat ik in die onwezenlijke~atmosfeer van rust en geluidloosheid opgegroeid ben, en die onherroepelijk verloren is gegaan, dat wil zeggen niet meer wordt gezien, maar met zijn generatie mee het graf in wordt genomen".

En "Ik loop het bos in. De stammmen zijn gedrenkt in eeuwige schaduw. Onder mijn voeten knappen kleine twijgen. Ik streel een tenger stammetje en de droge schilfers voelen prettig in mijn handpalm. Ik leg mijn hand nu helemaal om de stam. Dat was een mooi stammetje geweest voor Gerard en mij. We hebben er wat omgezaagd in '44, hoe klein ze ook waren. In het Spanderswoud floten de kogels om onze oren. Te bedenken dat we dat hele eind naar huis moesten lopen met dat gammele karretje vol hout ".

Dit afrekenen met het oorlogsverleden komen we in meer van haar boeken tegen: ook in Wilde vlier (1989) figureert een in de oorlog verdwenen vader. 

We besluiten dit hoofdstuk met moeder en zoon Van Marxveldt.

1.10/11 Cissy van Marxveldt (1889-1948), Jan van Marxveldt (1920).

Setske de Haan werd 24-11-1889 geboren in Oranjewoud, waar haar vader onderwijzer was. Na haar huwelijk op 3 februari 1916 vestigde zij zich in Hilversum ('Zonneheuvel'). Haar man Beek lag in Laren in garnizoen. In hun verlovingstijd werd het pseudoniem Cissy van Marxveldt bedacht. In 1919 verscheen het eerste deel van de Joop ter Heul-serie, De HBS-tijd van Joop ter Heul, met vele reminiscenties aan haar HBS-tijd in Heerenveen. Overigens zouden in haar hele oeuvre (meer dan dertig meisjesboeken) de autobiografische elementen een grote rol spelen, zoals Tjaard de Haan in haar novellenbundel Mijn dorp in Friesland aangeeft in zijn daarin opgenomen uitvoerige levensbeschrijving van Cissy (1970).

     
Cissy van Marxveldt .
 

Pas op 17 april 1944 werd Bussum woonstee van Cissy van Marxveldt. Hier woonde ze tot haar dood (31 oktober 1948).

Toen de oorlog kwam, publiceerde ze niet meer (dus geen lid van de Kultuurkamer), doch was wel bezig met drie boeken, De dochter van Joop ter Heul, een detective Het hazehart en een oorlogsboek Ook zijmaakte het mee: de avonturen van het meisje Lous dat in het verzetswerk terechtkomt en er zich flink weet door te slaan. Het werd opgedragen aan de nagedachtenis van haar man, "hoofdofficier bij het Nederlandse leger, op 15 augustus 1944 te Overveen door de Duitsers gefusilleerd". Hij was in de loop van 1940 uit dienst gekomen en had zich in 1941 aangesloten bij een groep officieren die zich bezig hielden met de toekomst, wat er gedaan diende te worden na de Bevrijding. In Januari 1943 echter werd hij gearresteerd; pas na de Bevrijding hoorde Cissy van de fusillade in Overveen.

Eén citaat uit hoofdstuk XVI: " 's Middags stond Lous op de Berlagebrug, omstuwd door velen. Allen hadden bloemen in de hand. 'Ze zijn al op de Haarlemmerdijk gesignaleerd', zei een dame, die schuil ging achter een enorme bos chrysanten. Prachtige Duitse wagens reden voorbij, de kant naar Amersfoort uit. Hoge militairen zaten in die auto's. En Duitsers, op gestolen fietsen, en dan weer grote sleeën met NSB-ers. Dat hoorde Lous van een heer, die ze schijnbaar kende. De menigte jouwde. 'Zo zijn ze binnengekomen 4½ jaar geleden, en zo gaan ze weg. Verslagen', zei een heer. Een dame begon het Wilhelmus te zingen [...l. En zo wachtten al die Nederlanders, met bloemen voor hun bevrijders. Tot een agent kwam, die zei:
'Jullie hoeft niet meer te wachten. De Engelsen zijn bij Breda teruggeslagen'. Die ene grote kreet van teleurstelling! Op een melkauto kwam Lous weer in Bussum aan. Ze voelde zich als geradbraakt. Ze gaf mevrouw Weber de rozen. Ze zei: 'Weet u het al, het ontzettende, de Engelsen zijn bij Breda teruggeslagen'".

In 1991 zag van de hand van Jan van Marxveldt De Zoon van Joop ter Heul het licht bij uitgeverij Westfriesland Hoorn. Deze jongste (van de twee) zoon(s) van Cissy van Marxveldt, Leo Beek, had reeds in 1945 en 1946 twee 'oorlogsboekjes' gepubliceerd onder het pseudoniem van zijn moeder, Van Marxveldt. Zij vond ze "wel aardig", wat in dit geval "matig" betekende, zo schrijft de in Baarn woonachtige echte 'zoon van Joop ter Heul', die model stond voor heel wat beschrijvingen in diverse romans en korte verhalen van zijn moeder. De smalle dijk, dat hij herfst 1945 schreef, verscheen in 1946. Het begint als volgt: "Van Hilsum naar Loensdrecht loopt als een zilveren lint een betonweg en aan het eind van die betonweg troont in al haar gemis aan glorie het Loensdrechtse gemeentehuis". Het verhaal speelt in het Gooi (andere plaatsnamen als Haarn, Graafland en Haarden zijn gemakkelijk te herkennen) in het laatste oorlogsjaar, vanaf december 1944:
"Het gaat nu hard met de oorlog. Als rijpe appelen vallen de Duitse steden in de schoten van de zegevierende Russische legers". Ronald Beets [= Beek zelf?] uit Brussum [Bussum] duikt onder aan 'De Dijk' in Loosdrecht. Hoogtepunt, en bron van veel ellende, is "het omzagen van de telefoondraden; die worden toch niet meer gebruikt, nu de moffen weg zijn. De draden hebben ze er ook al afgehaald. Het kan Robert over het algemeen niet gek genoeg zijn. Als iemand hem voor zou stellen Seys-Inquart stiekum in zijn bed te steriliseren, zou hij er direct voor te vinden zijn". Deze droge toon van vertellen en de humor vallen op in het boekje. Uiteindelijk vindt er een SS-inval plaats, maar er wordt ingegrepen door de "Ortskommandantur in Hilsum, een van de weinige Duitsers, die metterdaad wil bewijzen een overtuigd tegenstander te zijn van Hitler en zijn rotte nazi-dogma [...J En dinsdagmorgen, in alle vroegte, worden door de Feld-gendarmerie de SS-commandant en twintig van zijn satellieten standrechtelijk terecht gesteld. Disciplin musz sein! En een Hollands SS-officier, die in strijd met de uitdrukkelijke bevelen naar Loensdrecht gevlucht is, in plaats van te strijden tot de laatste man en de laatste kogel, moet met zijn kameraden boeten voor desertie".

In het slothoofdstuk komt Ronald in "het strafkamp 'Nieuw-gemaal' in Haarden" oog in oog te staan met de "smeerlap, die op Loensdrecht de verrader heeft uitgehangen", en die "een half jaar later de doodstraf tegen zich hoort eisen door het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam. Dan pas valt het doek over een klein drama, dat een 'kleine dijk' zo in opschudding heeft gebracht..."

Al eerder, in 1945 reeds, verscheen de oorlogsdetective De drijfjacht van David Napoleon, "geschreven medio 1944 te Bussum, gezet Augustus 1944-Zomer 1945, en geïllustreerd door John Kennis te Bussum", aldus het Colofon. In 1948 volgde nog Het veemgericht van David Napoleon. Curieus is dat Leo Beek in 1956 onder pseudoniem Dick Bender drie boeken het licht liet zien: 'Drie blinde muizen', 'Mode en misdaad' en 'Costaldos was hier'. Het meest recent is de verhalenbundel De korte carrière van Jantje Vos (1993), weer onder het oude pseudoniem, waaronder hij ook de biografie van zijn moeder, De Zoon van Joop ter Heul, had gepubliceerd: Jan van Marxveldt. 

Tenslotte

We hadden Cissy van Marxveldt chronologisch na Marianne Philips, die eveneens maar een gedeelte van de oorlog in Bussum woonde, kunnen plaatsen. Het leek mij aardig met een schrijver van 'meisjesboeken' te eindigen; ook deze horen er immers bij. In de literatuurboeken ontbreekt Cissy van Marxveldt weliswaar, maar het Winkler Prins Lexicon van de Nederlandse Letterkunde (1986) neemt haar wel [en Willy Corsari, die we in hoofdstuk 2 zullen tegenkomen, niet] op en schrijft, dat haar werk "ook na de oorlog onverminderd populair was".

Noten

1. Lisette Lewin, Het clandestiene boek 1940-1945 (Amsterdam 1983) behandelt in hoofdstuk 4 De Nederlandsche Kidtuurkamer. De oprichting was 22-142, de officiele opening op 30-5-42. Vóór 1 april moesten alle kunstenaars zich opgeven. De Kamer telde 42000 leden, maar "juist het Letterengilde werd een mislukking. Weliswaar gaven 340 schrijvers zich op, maar van de meesten hunner had niemand voordien ooit gehoord en nimmer nadien is iets van hen vernomen" [p. 77]. Eén van hen was Nico Went te Bussum. IIij kreeg tot 5 mei 1946 een schrijfverbod [Venema, deel 3A, Bijlage V1 Opgave van de door de Ereraad voor Letterkunde opgelegde uitsluitingen].

2. Beide citaten uit Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers & hun collaboratie, deel 3B S.Vestdijk, Amsterdam 1991, p.12. Zijn studie bestaat verder uit: deel 1 Het systeem (1988), deel 2 De harde kern (19891, deel 3A De kleine collaboratie (1990), en deel 4 Uitgevers en boekhandelaren (1992).

3. Koos Groen, Landverraad De berechting van collaborateurs in Nederland, Fibula-Van Dishoeck Weesp 1984 p. 191: "Op 10 mei 1950 stond in de Staatscourant een lijst van 87 Nederlanders wier koninklijke onderscheidingen waren ingenomen".

4. Den Gulden Winckel, Geiïlustreerd maandschrift voor boekenvrienden, 34e jaar, no. 9/10 van sept.-oct. 1935, p. 101.

5. Venema, deel 1, Bijlage III 'lijst van oorspronkelijk Nederlandstalige uitgaven' die verboden werden [de zg. "Schwarze Liste"; Lewin p. 63]. De kwestie Stuiveling op p. 258 [\lewin p. 81]. Hans Mulder geeft in Kunst in crisis en bezetting Een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930-1945 (1978) de voetnoot: "Stuiveling bracht politiek-racistisch getinte getinte veranderingen aan: bij verschillende schrijvers werd op hun joodse afkomst gewezen en hij schrapte de vermelding over zijn sociaal-democratisch verleden bij zichzelf, liet dat echter bij Theun de Vries (communist) en Jef Last (ex-communist) staan. Aan het eind van de bezetting verleende Stuiveling hulp aan joodse onderduikers en een paar illegale groepen".

6. W.L.M.E. van Leeuwen, Drift en Bezinning, Beknopte geschiedenis der nieuwe Noord-Nederl. letterkunde, 2e dr. 1950, p. 365. Hij rekent Fedder tot de "verontwaardigden" (364). Ik werd op het spoor van Fedder gezet door Joan Bruineman, die op p. 125 Dorp met de groene spieghel (1966) noteert: "Herman Fedder, penningmeester van de Vereniging van Letterkundigen, deed van zich spreken".

7. Jan Hendriks, Vijf jaar Drukkunst 'in het verborgene', Bruna Utrecht 1945, p. 23/24. Fedder schreef ook een gedicht Vrij-Nederlandsch Liedboek, dat als volgt begint: "Hoe komt het; dat mijn hand je steeds weer grijpt. /Ik ken toch bijna woordlijk je gedichten? -/ Maar lezende zie 'k mensen, zie 'k gezichten, / Zie 'k vuisten tot de laatste daad gerijpt".

8. In november 1940 was het Departement voor Volksvoorlichting en Kunsten opgericht met de afdeling Boekwezen, die voortaan elk uitgeversplan zou beoordelen of het wel verantwoord was er papier aan te besteden. De drukker was verplicht elk goedgekeurd boek af te leveren met een kengetal: K-nummer zoveel. Soms werd dit midden op de titelpagina afgedrukt [Lewin p. 14/15].
In De blinde vaart (De Driehoek Naarden, Plejadenreeks eerste serie nr. 6, geïllustreerd door F. van den Berg) is K 1849 op p. 62 weggemoffeld.

9. Voor meer gegevens, ook betreffende de andere auteurs, zij verwezen naar mijn Bussum door schrijversogen (1984). Het nummer Contactblad is nr. 3 van Jaargang 1 van juni 1985. Anne Biegel is de laatste jaren vooral bekend geworden door haar briefwisselingen niet Heleen Swildens over hoe oud-zijn voelt: M'n bril in de ijskast ('87) en Een vinger in de pap ('89).

10. Piet Oomes schreef in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1965-1966 het Levensbericht over Baron van Lamsweerde. Zie verder: Dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 5 eerste deel, p. 289 vlgg. [over De Tijd]. Dick Verkijk, Radio Hilversum 1940-1945, Arbeiderspers Amsterdam 1974 passim ["principieel standpunt"].