Skip to main content

Contactblad Historische Kring Bussum 13/3 (december 1997) pag. 73-76


Hoe het toen was . . .  'Ik lig hier als een prinses'

H.C. Krijnen, via zijn dochter T. Krijnen

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaande illustratie is aanklikbaar voor vergroting

Herinneringen van de heer H.C. Krijnen, geboren op 21 juli 1901, aan de Historische Kring beschikbaar gesteld door zijn dochter mevrouw T. Krijnen.

De zon stond reeds laag toen wij op een late warme zumeravond op een bank zaten tegenover de flat Koningsbos op de hoek van de Koningslaan en de Boslaan. Het was stil op dit avonduur en als vanzelf verwijlden onze gedachten bij het Spieghel van vroegere tijden. In onze herinnering zagen wij een smal bosweggetje, omzoomd met eikenhakhout en hier en daar hoog oprijzende eikenbomen. Weggedoken in het groen, onzichtbaar vanaf het bos-zandpad lag een met klimop overwoekerd daglonershuisje met daarachter een schamele hooimijt. Daar woonde tot in het oorlogsjaar 1941 Feijtje Dorresteijn. Je kon daar vroeger bier kopen, maar hoe zij daarvan kon leven begrepen wij niet.

Precies een dag later vertelde een toen 82-jarige Bussumer H.C. Krijnen aan ons de levensgeschiedenis van Feijtje Dorresteijn. Een geschiedenis typerend voor de armoedige omstandigheden waarin vele Bussumers vroeger in de jaren rond 1900 leefden. Rijke Amsterdammers waren reeds vanaf 1860 begonnen met het bouwen van fraaie villa's; eerst aan de Brinklaan dan aan de Nassaulaan en de Vlietlaan vervolgens in het Spieghel. Hun rijkdom stak schril af tegen de armelijke omstandigheden waaronder vele Bussumse ingezetenen leefden. Het was begrijpelijk dat dat nogal forse weerstand opriep. De gemeenteraad, grotendeels bestaande uit autochtone Bussumers, was dan ook niet bepaald toeschietelijk als die 'vreemdelingen' met voorstellen of wensen kwamen. Iets van die oude weerstanden ervaart men soms nu nog ondanks de sterk gewijzigde omstandigheden. Onze verteller doorweefde zijn verbaal over Feijtje dan ook met herinneringen aan die armoedige tijd.

"Feijtje? Oh, natuurlijk heb ik die gekend. Ik was veel langs de weg." Zo begon hij het verhaal met zichtbaar genoegen.

's Maandags hadden de schoonmakers hun 'vrije' dag. Zij bezorgden dan de door hen gelapte schoenen bij hun klanten en rekenden af. Meestal kreeg men weer nieuw op te lappen schoenen mee. Op de Boschlaan gekomen ging men 'even naar beneden' zoals dat genoemd werd, ombij Feijtje een biertje te pikken.

Dat mocht ook wel want men werkte de hele week lang en hard, tot zaterdagavond 12 uur. Men zett zich op een houten bank in een van de open prieeltjes van rietmatten aan een wankel tafeltje. Men kiepte een biertje van 5 cent vlug naar binnen, een kort praatje en dan weer vlug weg. Maar langs het eikenlaantje dat iets verderop uitkwam, dan viel het bezoek bij Feijtje niet zo op.

Overigens was het de hele week druk in het Spieghel met 'loopjongens', veelal op een stevige fiets met een heel grote mand voorop. Vrolijk fluitend joeg men door de stille lanen om te gaan 'horen'. Meestal echter lagen de bestelboekjes al gereed op de keukentafels. Enkele uren later werden de bestellingen al weer thuisbezorgd. Dan had je nog de bakkers met hun zware handkarren, onder andere van bakkerij Walden, de melkboeren met hun hondenkar, de groenteboer soms met paard en wagen en niet te vergeten de lompenman en de draaiorgelman. Schoorsteenvegers met hun hoge hoed en marskramers kwam je ook nog wel eens tegen. Verder had je nog Hilhorst met zijn wagentje met olieton erop. Hilhorst schonk de olie uit per kan voor de petroleumkacheltjes. Verschillende van hen kenden ook de weg naar beneden naar Feijtje.

Feijtje Rookenbrand zag het levenslicht in 1850 te Blaricum, leefde geruime tijd in Laren en trouwde met Johannes Dorresteijn die vijf jaar ouder was dan zij. Het jong getrouwde paar betrok een boerderij aan de Herenstraat bij de Iepenlaan. Het was daar toen nog erg landelijk. Wel lag er een bedrijfje van Dr. Fock in de buurt (thans de fabriek van Bensdorp) waar briketten gemaakt werden. Verderop aan de Herenstraat en aan de Melkweg lagen enkele boerderijen evenals aan de Plaggenweg. Deze buurt werd vroeger 'de Achterbuurt' genoemd. Op de boerderij was het hard zwoegen voor Feijtje. Dorresteijn probeerde nog wat bij te verdienen als wagenvoerder (voerman), doch al hun inspanningen leverden nauwelijks iets op omdat er ziekte onder het vee heerste. Noodgedwongen verhuisden zij naar een boerderijtje op de Hilversumse Meent. Daar leed men veel verdriet omdat vele kinderen stierven aan tbc en het vee leverde te weinig verdiensten op.Weer moest men verhuizen, de nood was hoog. Via de gebroeders De Leeuw kon men voor f 25 een bouwvallige hut kopen aan de Boschlaan. Toen het gezin daar in 1889 introk, zei Bertus van 9 jaar: "Moeder, hoe kunnen we daarin wonen?" 

     
Feijtje Dorresteijn en haar zoon Bertus
 

Vader Dorresteijn ging werken aan de gasfabriek, opgericht in 1886 door Dr. Hafkenscheid aan de Zwarte Weg. In die tijd werd er 12 uur of langer gewerkt en men verdiende net niet genoeg om van te leven. Je moest alhjd maar tevreden wezen, want God had nu eenmaal armen en rijken gemaakt. En korter werken, nee, dat kon niet. Men kon de arbeiders toch niet laten luieren, zo vond men. Ja, men had toen vreemde ideeën over de arbeiders, maar die waren niet lui. In Bussum bestonden toen geen vakscholen. Met als gevolg dat je bij een baas in de leer moest. Men was erg blij als men een jaartje gratis bij een baas mocht werken. Er is toen eens een vader erg boos geweest op zijn elfjarig zoontje, die aan het eind van de week twee kwartjes van zijn baas aannam. "Die ga je onrniddelhjk terug brengen, je bent in de leer! De afspraak was dat je gratis zou werken", zei de vader vertoornd. De baas loste het probleem op door het geld in een spaarpot te doen.

In 1892 kon aannemer Schevichaven, die veel werk in het Spieghel onderhanden had, de ellende in dat krot van Dorresteijn niet meer aanzien. Per trekschuit liet hij afbraakhout uit Amsterdam komen, sloopte de hut en bouwde er voor in de plaats een klein huisje. Deze Schevichaven had een werkplaats in het Spieghel; achter perceel nr. 26 in de Graaf Florislaan is deze werkplaats nog te vinden in gebruik als schuur. Er bestaat nog een foto van het hele gezin Dorresteijn van vóór 1909. Vader, moeder, dochter en twee zoons staan trots voor hun huisje omgeven met heel hun rijkdom: een geit, twee bokken, een karretje, kippen, hond, duiventil en de kleine hooimijt voor de koe. Iets van een groentetuintje is ook te zien. Zo kon men zich in leven houden...

Op een goede dag liet burgemeester Van Suchtelen van de Haare Feitje bij zich komen en vroeg haar of zij niet bij zijn vrouw wilde komen werken. Zijn vrouw, Sara geheten, kon moeilijk personeel houden en de burgemeester had gehoord dat Feijtje ondanks al haar tegenslagen een flinke karaktervolle vrouw was gebleven. Een sterke vrouw die door hem in staat werd geacht zijn vrouw in de hand te houden. De volksmond had hem vanwege Sara 'de czaar van Bussum' gedoopt. Van Suchtelen van de Haare schijnt niet zo'n krachtge en voouitziende man te zijn geweest. Zo leek hem een water1eiding voor Bussum overbodig. Water uit je eigen pomp was volgens hem deugdelijker en goedkoper.

Feijtje nam het huishouden in handen tot ieders tevredenheid. Het waren wel lange dagen, soms tot 's avonds laat en de ver dienste was, als toen gebruikelijk, helaas zeer karig. Na haar werk moest ze nog voor haar gezin zorgen. Bij haar op tafel stond altijd een kommetje water. Met dat water depte zij haar niet al te beste ogen om op het late avonduur nog te kunnen zien bij het stoppen van de zwarte kousen.

Toen de burgemeester ziek werd, raadde hij haar aan bier te gaan verkopen. Hij dacht daarbij vooral aan de vele bouwvakkers, want er werd nog volop gebouwd in het Spieghel. Hij hielp haar aan een vergunning en verzorgde een beginvoorraad. Dat de schoenlappers en de loopjongens zich verpoosden bij Feijtje heeft hij niet meer meegemaakt. Hij stierf m 1909. In dat jaar stierf ook de man van Feijtje.

Later mochten enkele vertrouwde klanten wel eens bij Feijtje in huis een borreltje drinken, maar bij één onvertogen woord stand men direct op straat. En toen zij blind werd was er niemand die ook maar één glas te wemig afrekende.

Feijtje Dorresteijn stierf 1 februari 1942 in Soest op 92-jarige leeftijd en had toen 18 van haar kinderen overleefd. Haar huisje was in 1941 afgebroken.

Veel mensen uit haar directe omgeving stonden haar de laatste jaren bij, zo ook de familie Krijnen uit de Graaf Florislaan. Toen mevrouw Krijnen haar 's avonds in haar ouderwetse ijzeren bed had gelegd en lekker had toegestopt, mompelde de 90-jarige zachtjes heel tevreden: "Ik lig her als een prinses."

Een huisje vol tevredenheid. Feijtje was een diep gelovige vrouw. Zij geloofde dat God verlossing brengt in menselijke nood. Hij was haar grote liefde, het licht in haar leven, sterker dan haar petroleumlampje.

Voor velen in Bussum waren het armoedige tijden, maar merkwaardig genoeg was men over het algemeen redelijk tevreden. Langzaam is het villadorp welvarender geworden. Of allen slapen als een prinses is de vraag.

Mevrouw T. Krijnen kan zich nog herinneren dat òf vader òf moeder Krijnen met de kinderen iedere avond een pannetje soep bij 'opoe' Dorresteijn brachten. Met Sinterklaas kregen de kinderen Krijnen van haar een prachtige pop in een grote doos met daarin een kantje.