Skip to main content

Bussums Historisch Tijdschrift 28/1 (mei 2012) pag. 23


Bussums bloei - gedenk deze huizen vol illusies



Rudolf Geel

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.

Onderstaande illustratie is aanklikbaar voor een vergroting.

 

   

1954. Onder natte fietsbanden zingt de weg niet minder eentonig dan de Latijnse vervoegingen van mijn klasgenoten. Oude villa Berensberg op de ‘s-Gravelandseweg. In dit schoollokaal dat eens een boudoir was, heeft een vrouw zich opgemaakt (meetkunde der begeerte). Nu zit de wiskundeleraar er zijn dagen uit, machtsverheffend in de schaduw van een meisjesvoet.

1959. Anna, Helma, Catharina, Amalia: struise echtgenotes, vastgelegd in gevelsteen. Achter trotse woonhuizen grazen koeien aan de sloot die naar hun melk vernoemd is. Schaatsers stoeien ijsdronken rond de Molen, keren rozig terug over geschaafd fondant. Huizerweg, Radio Velt. Lange roodharige heerseres van de luisterboxen. Zie mij naar haar gluren door het ruitje, mijn opus de jazz, geheim onderwerp van zoveel jeugdige blues, een onhandig gedicht tussen sneeuwvlokken.

1990. Ook deze herfst hangt mist over de Meerweg; schimmen (schaatsers, hockeyspelers) schuiven langs de ramen; mijn eigen ademloos verlangen allang overgegaan op mijn kind. Te veel stilte, van te veel doden, te veel oude mensen. Botte bijlslagen van de vooruitgang slechten straks de laatste serres: brekend licht, smeltend glas in lood. Eens wandelden hier dichters, tennisspelers; zonnekleppen en bierwalm; lome slagen die de tijd verdrijven uit het bastion van de herinnering; paard kleppert door de lanen; een jongetje (mijn eigen lang vervlogen schaduw) op weg naar de Zandzee.

Een uitgelezen burgerij vernoemt de toegangswegen tot haar landhuizen naar prinsen en graven.

Slenteraars op de renbaan; rookpluimen uit locomotieven puffen het bericht van aanjoelende dagjesmensen.

De middenstand is een verterend monster. Zij die hier vroeger hun sporen uitzetten, droegen namen als Malle Arie de boomrooier, afgevoerd naar een gesticht. Inmiddels rooit men het verleden. Het gekkenhuis heet centrumplan, mensenmassa. De stad ver weg en eindeloos dichtbij.

Gedenk deze huizen, van nok tot kelder volgestopt met illusies, aandelen, oude wijn, voorzichtig articulerende stemmen; keukens vol verwaaide geuren, muzikanten die hun stokken langzaam langs de snaren strijken; boventallige ruiten vol weerspiegelingen van het afscheid; radeloze muggen.

Een verre droom, een haperende cadans, de paardenomnibus; het omslaan van de laatste pagina; de dag waarop het Bussumse Sufferdje ter ziele ging: z’n eerste primeur.

 
Rudolf Geel publiceerde vele romans en verhalenbundels. Hij werkte lange tijd als docent Taalbeheersing aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde op een studie over de geschiedenis van het Nederlandse schrijfvaardigheidsonderwijs in de negentiende en twintigste eeuw.

Deze bijdrage verscheen eerder in Noord-Holland in Proza, Poëzie en een serie bibliofiele uitgaven van de Culturele Raad Noord-Holland (Uitgave 27: Bussum, november 1991).