Skip to main content

Bussums Historisch Tijdschrift 25/1 (april 2009) pag. 10-13


Beton in het Fransche Kamp

Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.

      
 
1. Topografische kaart, ANWB 2001.

Misschien bent u wel eens over of langs het kampeerterrein De Fransche Kamp gelopen en hebt u daar de betonnen funderingen zien liggen. Deze tientallen zichtbare en niet-zichtbare bomvrije schuilplaatsen, gebouwd tijdens de Eerste Wereldoorlog, zijn misschien wel het minst bekende stukje van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Men probeert nu de onderkomens op de monumentenlijst te krijgen.

Het gebied waar de betonnen schuilplaatsen (voetnoot 1) liggen bevindt zich aan de noordkant van het Spanderswoud. De Fransche Kamp, 30 ha, wordt begrensd door de Franse Kampweg (N236), het fietspad Weg door het Kamp en het fietspad Melkpad. De grens van Bussum en Hilversum loopt dwars over het terrein. De Fransche Kamp zelf dankt mogelijk zijn naam aan Franse troepen die hier in 1672 kort gelegerd zouden zijn geweest. Hier is in 1932 een kampeerterrein aangelegd voor Amsterdamse arbeidersgezinnen.

      
2. Topografische kaart verkend in 1872,
herzien 1905 (Nieuwland Atlas)
 

De Nieuwe Hollandse Waterlinie was een gebied waarmee Nederland zich sinds de Franse tijd beschermde tegen vijandelijke legers die West-Nederland zouden kunnen aanvallen vanuit het oosten. Het land kon vanaf de Zuiderzee (IJsselmeer) tot de Biesbosch onder een laagje water gezet worden dat te diep was om door te lopen en te ondiep om door te varen. De Vesting Muiden was het noordelijk eindpunt.

       
 
3. Luchtfoto uit 1925 van zuidwestelijk stukje van Bussum.
Onder v.l.n.r. De Fransche Kamp, Weg door het Kamp (fietspad),
boerderij Kamphoeve (nu bos). Daarboven de Franse Kampweg.
Midden v.l.n.r. het contour van de voormalige renbaan Cruysbergen,
de Nieuwe 's-Gravelandseweg, de Fransche Kampheide.
Boven v.l.n.r. Koedijk, Batterij aan de Koedijk (Werk I), deel van wijk
Het Spieghel, de Zandzee (strandje), batterij Bussum Vooruit, Werk II
(nu zwembad). Foto archief St. Menno van Coehoorn

De linie werd voortdurend aangepast aan de ontwikkelingen op wapengebied. Door de toenemende reikwijdte van het geschut moest de vestingstad Naarden op een grotere afstand verdedigd kunnen worden. Daarom werden er omstreeks 1870 op twee kilometer afstand in Bussum versterkingen aangelegd: het Offensief voor Naarden, waarvan alleen Werk IV achter theater Spant! in Bussum nog bestaat. Het werd beschouwd als opvangstelling voor een terugtrekkend leger, maar ook als uitvalsbasis voor een aanvallend leger.

In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) vond er activiteit plaats op de Fransche Kamp. J.S. van Wieringen geeft de volgende beschrijving in zijn artikel over de Voorstelling Naarden (voetnoot 2):
“Vanaf 1914 is er een ‘voorstelling’ gevormd: een kring van infanterieschansen 1 km buiten de oude voorpostenlinie. Totaal 7 schansen ten oosten van Bussum, ongeveer vanaf het huidige viaduct bij Bussum-Zuid tot de toenmalige Zuiderzeekust.

In 1916 werd weer een uitbreiding gepland, 200 m vóór de voorstelling: loopgraven met betonschuilplaatsen. Het zou een loopgravenlijn met schuilplaatsen moeten worden in het westen aansluitend bij de waterlinie en in het noorden bij Huizen. In en bij De Fransche Kamp zijn er 50 stuks in 2 rijen, de zuidelijke met 1 ingang voor 4 man loopgraafwachten, de achterste met 2 ingangen voor 16 man reservetroepen gebouwd. Ze moesten een langdurig bombardement met 15 cm geschut doorstaan. Het was bedoeld voor offensief optreden. In zomer 1918 werd deze voorstelling opgeheven. Alleen de genoemde 50 onderkomens zijn afgebouwd. Er werd in Den Haag weer anders gedacht.”

      
4. Overzicht van de Fransche Kamp en Kamphoeve met ligging van de
onderkomens (foto Klaas Oosterom)
 

Het blijken niet 50, maar bijna 60 onderkomens te zijn en de meeste bestaan nog tot op de huidige dag. D. Koen heeft deze objecten van de NHW geïnventariseerd en beschreven in opdracht van de provincie Utrecht (voetnoot 3). Het gaat om drie types die aangeduid worden met 1918/I, II en 0. Op afbeelding 4 zijn ze vermeld met de letters K, G en X.

Er liggen/staan bijna 60 schuilplaatsen in het gebied met één of met twee ingangen. De ingangzijde (achterzijde) is meestal noord of noordwest, 200 tot 500 m ten zuiden van de Franse Kampweg. De top ligt –0,5 tot +2 m ten opzichte van het maaiveld.

Oostelijk van het fietspad, dus op het terrein van de voormalige Kamphoeve, zijn er 8 geteld, 2 grote (type II) en 6 kleine (type I). Op en bij het trimparcours 16 stuks: 10 kleine, 5 grote en 1 afwijkende (type 0) en in het Fransche Kamp 34: 13 grote (waaronder één in de tuin van het pannengedekte huis) en 22 kleine. In totaal 20 grote, 38 kleine en 1 afwijkende, samen 59 schuilplaatsen. De kleine liggen doorgaans in de voorste verdedigingslijn (dus naar het zuidoosten gericht); de grote daar achter. Het zou de bedoeling geweest zijn dat ze geïntegreerd zouden worden in loopgravenlinies. Zover is het echter nooit gekomen. Volgens Koen zouden er twee kleine opgeblazen zijn. Op de tekening van Koen is er op Bantam ook één ingetekend, maar dat berust op een vergissing. Er is daar wel een kunstmatige heuvel met een betonnen fundament, maar mogelijk van een theehuis of de resten van een watervoorziening van het nabijgelegen landhuis.

      
 
5. Het kleine type.

Afbeelding 5 toont het kleine type (I) met één ingang. Het bestaat uit gewapend beton met grof grint met resten van een bitumenlaag op de schuine vlakken. De bovenkant is 5 bij 3,2 m en is licht hellend naar de voorzijde zodat granaten eraf zouden rollen. De dichte zijde (voorkant) en zijkanten zijn recht, de ingangzijde is schuinaflopend; hoe ver deze zijde doorloopt in de grond is niet te zien. De ingang is rechts in de schuine achterkant, circa 125 cm onder de dakrand en 125 cm van de rechterkant, uitstulpend, 120 cm breed, de ingang zelf is 70 tot 78 cm breed, nu dichtgemetseld met rode baksteen. De meeste van dit type komen ongeveer 50 cm boven het maaiveld uit. Het dak en de muren zijn 125 cm dik. De ruimte binnen is dus erg klein. Ze zijn niet begaanbaar.

      
6. Opengemaakte ingang
 

In 1943 zouden de betonnen onderkomens op last van de Duitsers met zand volgestort zijn en de ingangen dichtgemetseld. Volgens een ooggetuige, L. Verweij uit Hilversum, zou dat echter pas na de oorlog op last van de burgemeester zijn gedaan. Bij enkele is geprobeerd de dichtgemetselde ingang open te maken. Op afbeelding 6 is een opening van ongeveer 60 bij 20 cm te zien.

Bij een andere is de ingang afgedekt met een stalen plaat. Na 1945 heeft men op het trimbaanterrein geprobeerd er een op te blazen. Een groot stuk beton bij de ingang is weg en er kan naar binnen gekeken worden. Alleen de bovenste circa 30 cm is vrij. 2 cm dik bewapeningsijzer is te zien. In een kuil vlak daarbij ligt een stuk beton, waarschijnlijk het ontbrekende deel. Bij een andere is bijna een meter betonnen wand weg. Ook zouden bij enkele openingen gemaakt zijn om vleermuizen toegang te verlenen. Veel onderkomens zijn moeilijk te vinden omdat ze nauwelijks boven het maaiveld uitsteken, niet langs paden liggen of begroeid zijn met mossen.

      
 
7. Het grote type

Afbeelding 7 is een onderkomen van het grote type (II). Ook hier gewapend beton met grof grint, resten van bitumenlaag op de schuine vlakken. Een stalen versterkingsmat is aan de dichte zijde en de zijkanten bij beschadigde plekken te zien op 5 tot 10 cm diepte. De bovenzijde heeft een afmeting van 9,7 bij 2,6 m ook weer schuin aflopend naar voren. De frontzijde en zijmuren zijn recht, de ingangzijde is schuin aflopend, hoe ver ondergronds die gaat is niet te zien. De ingangen links en rechts in de schuine voorzijde, circa 125 cm onder de dakrand en ten minste 2,80 m doorlopend, circa 120 cm van de linker-en rechterkant, uitstulpend 120 cm breed, ingang 67 tot 78 cm breed en ook weer dicht gemetseld met rode baksteen. De dikte van de zijwanden zal ongeveer 120 cm zijn. De hoogst aangetroffen hoogte boven het maaiveld is 190 cm. De maximale aangetroffen hoogte boven het maaiveld van een ingang is 1 m. Dus mogelijk ligt de drempel/vloer 50 tot 90 cm lager. Door de dikke muren moet de ruimte binnen ongeveer 7 bij 2,50 m zijn. Er is één betonnen gebouwtje gevonden van een afwijkend type. Het heeft een licht aflopende dak dat circa 20 cm uitsteekt en 18 cm dik is. De breedte is 240 cm, de diepte en hoogte zijn onbekend. Ook de toegang is onbekend (zie x op afbeelding 4 rechts). Volgens Koen moet er nog een tweede zijn.

Zoals vermeld: deze onderkomens waren het begin van een lange loopgravenlijn vóór Bussum, maar de aanleg werd afgeblazen voor ze goed op gang kwam. In het archief van de Stichting Menno van Coehoorn vonden we nog een brief waarmee de Commandant van de Nieuwe Hollandse Waterlinie toestemming gaf te beginnen met de aanleg. De opdracht werd voor 138.000 gulden gegund aan de firma die het laagst had ingeschreven: Holscher & Kraayeveld te Assen. De aannemers rekenen erop, schrijft de commandant, dat cement, grint, zand, bewapeningsijzer en binddraad kosteloos verstrekt worden aan de losplaats van de toenmalige spoorwegmaatschappij H.IJ.S.M. nabij de watertoren. “De aannemer heeft daar een loods en per smalspoor zullen de materialen worden vervoerd.” De brief is van 3 mei 1918 en met de ontgravingen is toen al direct begonnen.

Er zijn plannen om in samenwerking met het Goois Natuur Reservaat, de eigenaar van de terreinen, een historische natuurwandeling in het gebied te organiseren. Daaraan zal in dit blad of in de regionale pers bekendheid gegeven worden.

* Met dank aan Jaap van Welsen voor zijn adviezen. De foto’s in dit artikel zijn van de auteur. 

Noten

  1. In dit artikel wordt de benaming ‘betonnen schuilplaatsen’ gebruikt waar men in het algemeen vaak het woord ‘bunkers’ gebruikt. Deze term wordt in militaire kringen echter voor betonnen bouwsels gebruikt die in opdracht van de Duitsers zijn gebouwd.
  2. J.S. van Wieringen, “De Voorstelling Naarden en andere buitenwerken van de Vesting”, Tijdschrift voor Vecht en Eem, 19 (maart 2001), nr. 1. pp. 31-44
  3. D. Koen, Objectbeschrijvingen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, Provincie Utrecht, februari 2000.