Skip to main content

Bussums Historisch Tijdschrift 21/2 (september 2005) pag. 24-29


Het Olavshuis: een Noors missiehuis in Bussum

Eric de Ruijter & Nanna Bootsma

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.

       
 
Interieur kapel Olavshuis

In 1924 werd in Bussum het Olavshuis gesticht, een klooster voor de zusters die moesten helpen bij het bekeren van de Noren. Meer over het fenomeen van de Noorse zending en de rol die het Olavshuis daarin speelde.

Hendrikus Smit

Waarom zou je de Noren tot het katholicisme willen bekeren? Noorwegen had immers sinds de 16e eeuw een Lutherse staatskerk. In de eerste plaats was dat aan de persoon van kardinaal Van Rossum te danken, die binnen het Vaticaan verantwoordelijk was voor het zendingswerk. Hij wilde niet alleen de mensen in Afrika en Azië bekeren, maar ook de protestanten weer terugbrengen in de moederkerk. Van Rossum benoemde in 1922 Hendrikus Johannes Smit tot missiebisschop voor Noorwegen. Smit leerde vervolgens de geschiedenis van hun nationale trots, de Heilige St. Olav, kennen (voetnoot 1). 

Olav

Wie was dit illustere personage? We gaan daarvoor terug naar het Noorwegen van 850 na Chr. Het land hing aan elkaar van kleine staatjes, waarvan de leider meestal koning werd genoemd. Toch waren, net als in het oude Griekenland, cultuur, taal en geloof bindend voor de bewoners van deze streek. Men geloofde in oude Scandinavische goden als Wodan, Donar en Freya, waar wij nog de namen van drie dagen in de week aan ontlenen, en andere equiv lenten uit het Griekse en Romeinse godenrijk.

Vikingkoningen van de diverse staatjes raakten regelmatig slaags in een poging de gehele regio aan te smeden tot een sterk land dat opgewassen zou zijn tegen indringers van buitenaf en dat rustig handel kon drijven met de bewoners langs de Oostzee. Maar het lukte niet. In 860 stierf Halvdan Svarte Gudrodsson uit het geslacht Ynglinge dat, zoals de destijds heersende gedachte was, afstamde van de godin Freya. Hij heerste over een paar kleine stadstaatjes in zuidoost Noorwegen. Zijn zoon Haraldur hinn Harfágri, volgde hem op. Hij slaagde erin, door strijd én door allianties aan te gaan, een groot deel van Noorwegeen te verenigen. Een sage vertelt dat hij dit aan een vrouw, Gyda Eiriksdotter, had beloofd. Zij wees hem af omdat zij hem niet machtig genoeg vond. Toen de strijd was gestreden liet hij voor het eerst zijn haar knippen. Zo kreeg hij zijn bijnaam Harfágri (mooi haar). Gyda trouwde hem. Uit zijn 12 zonen, van meerdere vrouwen, koos Harald I Eirik I uit als zijn opvolger. Als 12-jarige deze al op pad met 5 oorlogsschepen. In het gevecht hanteerde hij veelvuldig een bijl. Hij vermoordde 10 van zijn broers. Daaraan ontleende hij zijn bijnaam: Eirik Blodøks (bloedbijl). Zijn enige broer die hij in leven liet volgde hem in 935 na Chr. op: Haakon de Goede. Hij wilde Noorwegen massaal tot het Christendom bekeren, dat inmiddels tot de noordelijk regionen van Europa was doorgedrongen. Hij slaagde daar niet in, noch zijn opvolger Harald II en diens nazaat Olav I. Die heldendaad was weggelegd voor de laatste telg uit het geslacht Harfári: Olav II. Hij wist Noorwegen te verenigen en te bekeren. Als groot voorstander van de verbreiding van het geloof stuurde hij missionarissen naar IJsland, Schotland en de tussenliggende eilanden. Na zijn dood werd hij heilig verklaard en zijn naam leeft in Noorwegen tot aan de dag van vandaag voort.

De belangrijkste kerk van Noorwegen is naar hem vernoemd: de St. Olavskirke. Daarvan is het altaar gebouwd over een vergulde relikwieënkist met de overblijfselen van Olav de Heilige. Dit is de enige gotische kathedraal van Noorwegen en ligt in Trondheim en in deze, enigszins op de Westminster Abbey gelijkende dom worden de koningen en koninginnen van Noorwegen gekroond. Beroemd is de St. Olav-pelgrimage. Men loopt dan 643 kilometer van Oslo naar Trondheim en doet daar tussen de 23 en 30 dagen over.

De naam van deze bijzondere Vikingkoning werd ook verleend aan de hoogste onderscheiding van Noorwegen: Het Grootkruis van de Noorse Koninklijke Orde van St. Olav. Het was geen wonder dat Smit, eveneens voorvechter van de missie, inspireerde, ja, bezielde. Uit devotie nam hij zijn naam aan en liet zich voortaan Bisschop Jan Olav Smit noemen. 

Ons missiehuis te Bussum

Smit ging in Noorwegen wonen, maar moest ervoor zorgen dat hij voldoende geld en mensen uit Nederland kreeg. Hij had een vast adres in Nederland hard nodig, alleen al om de aanstaande zusters op hun missietaken in Noorwegen voor te bereiden. Smits jongere broer Anton was kapelaan in Bussum, onder de hoede van pastoor Beumer van de St. Vitus. Deze laatste bleek een waardevolle steun. Hij boorde al zijn contacten aan.

Een van zijn kennissen was onder andere Frederik van Eeden. Zoals deze in zijn dagboek schrijft (28 september 1923): "Ik bezocht den pastoor [...]. Ik sprak hem oover de veranderingen op Walden, en oover mijn wensch om een geestelijke stichting op Walden te krijgen in het groote huis. Toen zei hij terstond: "Ik zoek iets!". En het bleek dat hij een groot huis voor nonnen zocht, om novicen die in de missie worden opgeleid, voor te bereiden om naar Noorwegen te gaan, bij pater Smit. De precieze reden waarom het niet door ging is niet duidelijk, maar waarschijnlijk bleek Walden niet groot genoeg. Van Eeden schrijft teleurgesteld op maandag 29 oktober: "Zondag sprak ik met onzen pastoor. Teleurstelling omtrent het plan van de Noorsche missie. Daarvan komt niets. Want het groote huis van Jan Veth was beeter geschikt." (voetnoot 2) 

Het huis van Jan Veth

Welk huis had zich beter kunnen lenen, dan het huis 'Op den Akker' aan de Parklaan 35 te Bussum? Dit pand, van waaruit men daadwerkelijk over akkers uitkeek, gelegen aan een pad waarlangs de bosviooltjes groeiden? Eigenaar Jan Veth, bekend schilder van van lithografische portretten, tekenaar, etser, dichter, kunsthistoricus en publicist van kritische kunstbeschouwingen, was niet voor niets gecharmeerd geweest van de ligging van dit huis toen hij het in 1888 kocht. Aanvankelijk had dit huis een eenvoudig aanzien; niet opzienbarend. Maar daar kwam verandering in. In die tijd waren kunstenaars vaak met elkaar bevriend. Zo kwam architect, graveur, meubel-, tapijt- en glasontwerper, Karel P.C. de Bazel met grote regelmaat langs bij zijn vriend Jan Veth, waarvoor hij ook wel schilderijlijsten ontwierp. Toen het huis te klein werd, letterlijk in dit geval, zou De Bazel hebben gezegd: "blijf er maar rustig met je gezin in zitten, ik bouw er een stuk aan, gewoon om jullie heen".

Dat resulteerde in 1902 in een fraaie verruiming van het huis, een nieuwe voorgevel en dak. Later, in 1904, volgde de aanbouw van een atelier aan de westzijde van het huis, met daarin een groot glas-in-loodraam op het noorden voor de juiste lichtinval. Hoewel de grote lijnen van het huis fors, strak, sober en evenwichtig bleven: "zonder overdadigheid of drukdoenerij" verraadden stijlvolle, creatieve ornamenten de grafische interesse van K.P.C. de Bazel in theosofie, wijsbegeerte en antieke kunstvormen uit het Midden-Oosten. Een waterspuwer aan de zuidkant, een gevelsteen met de naam van het huis op een, op Assyrische en Egyptische kunst geïnspireerde, afbeelding van een ploegende boer met twee ossen voor een kunstbewaaier van zonnestralen. Strakke ramen met sierlijke gesmede balkonhekjes, mozaïekwerk rondom de voordeur met zuilen in halfreliëf en elegante dakkapellen gaven en geven het geheel, naast een robuuste, ook een bijzondere en zeer eigen uitstraling.
Zo zijn aan de zuidzijde van het huis, op het sierlijke houtsnijwerk van een balkon, de volgende woorden te vinden:
Wir bauen hier so feste
und sind nur fremde Gäste.
Da wo wir wollen ewig sein
da bauen wir so wenig ein.
Hetgeen vrij vertaald zoveel wil zeggen als: "Wij zijn hier nu wel zo druk bezig, maar dit hier is slechts onze tijdelijke woonplaats (we zijn hier eigenlijk vreemden). Voor later, daar waar wij in alle eeuwigheid zullen zijn, daar doen wij nu te weinig aan."

Het lijkt hierbij niet mogelijk te zijn om een letterlijke vertaling te geven. Het is meer een aanvoelen van deze tekst. Maar er zit ook iets profetisch in deze woorden. Over nieuwe 'fremde Gäste', die dit oord zouden gaan bewonen. Nadat Jan Veth 36 heerlijke jaren in Bussum had verbracht, besloot hij naar Amsterdam te verhuizen. Pastoor Beumer was zeer verheugd over het feit dat dit pand te koop kwam en liet dan ook weten: "Midden in ons mooie Spiegel staat een huis zoo uitnemend geschikt voor een zusterklooster, als er maar weinig villa's in Bussum zijn." De stichting van de Noorse congregatie was verrukt en kocht het pand, bij monde van Bisschop Jan Olav Smit.
Jan Veth verging het minder, hij stierf het jaar daarop. 

Zwarte nonnekes

Snel arriveerden de eerste zusters met de middagtrein op het station van Bussum. Het nieuwsblad van Bussum bericht over de komst van deze zwarte nonnekes met helwitte kappen (voetnoot 3).
Ze gaan direct naar pastoor Beumer, die hen onderdak aanbiedt in Mariënburg en alle steun toezegt. Die kunnen ze wel gebruiken want het huis is nog akelig leeg. Mgr. Smit laat weten dat hij ook niet weet hoe het moet, maar 'O.L. Heer moet maar helpen'.

Beumer kwam zijn beloften na en riep de parochianen op te helpen. De gemeenteleden gaven goed gehoor aan zijn oproep. Ze hielpen bij het opknappen van huis en tuin en brachten huisraad. Het huis werd niet zozeer verfraaid als wel geschikt gemaakt als klooster. Dat ging zover dat ornamenten in de hal en op de trap werden afgedekt. Op 16 mei kon pastoor Beumer het St. Olavshuis inwijden (voetnoot 4). 

Een snoes van een kapelletje

Het huis was gereed voor bewoning, maar een missiehuis zonder kapel was niet compleet. De oorspronkelijke atelierruimte die in 1908 aan het huis gebouwd was, bleek heel geschikt, maar ook hier moest het nodige gebeuren. Dat het binnen twee weken lukte om de ruimte te verbouwen en in te richten mag gerust een klein mirakel heten. Spontaan kwamen de juiste handwerklui op het juiste moment langs.

 Smit hoopte de kapel in gebruik te kunnen nemen tijdens een congres van bisschoppen in Amsterdam. De bisschop van Munster logeerde bij een Bussumse familie. De familie gaf financiële steun aan de verbouwing opdat hij voor hen een mis zou lezen in de nieuwe kapel. Inderdaad kon op 27 juli de kapel ingewijd worden. Volgens sommigen was het 'een snoes van een kapelletje' (voetnoot 5).

      
 
Olavshuis in 1929 (met Noorse vlag)

 IJsbeer in de hal

Het missiehuis was nu helemaal af. Bussum was een opmerkelijk gebouw rijker, dat een Noorse sfeer in het dorp bracht. Dat bleef niet bij de Noorse vlag die uithing. Historica V. Poels meldt in haar boek dat de hal Noors aangekleed was met een grote ijsbeer en met afbeeldingen van fjorden (voetnoot 6). De ijsbeer was in 1925 gebruikt door Smit op de wereldmissietentoonstelling in Rome en sierde daarna het Olavshuis. De beer trok ook mee met de optocht op het feest van de heilige Kindsheid, waarover eerder in dit blad geschreven is (voetnoot 7). Met onder andere Noorse kleren uit het Olavshuis liepen de kinderen verkleed als Mgr. Smit en de missiezusters mee in de optocht. 

Brug naar het Noorden

Daarnaast had het huis ook een belangrijke functie als schakel tussen de vertegenwoordigers van de katholieke zending in Noorwegen en de Nederlandse katholieken. De circa vijf zusters die het huis bevolkten werden een half jaar lang onderwezen in de Noorse taal en cultuur voordat ze naar Noorwegen vertrokken. Vanuit het Olavshuis werden de inzamelingen gecoördineerd, onder andere via het Olavbusje en het St. Olavliefdewerk. Vanaf de jaren '30 vond ook de redactie van Uit het land van St. Olav er onderdak.

        
Kindheidsoptocht met eland
 

 Teruglopend enthousiasme

De jaren 20 waren de hoogtijdagen van het Olavshuis. Daarna ging het snel minder goed. Bisschop Jan Olav Smit werd vrij plotseling in 1928 overgeplaatst naar Rome en vervangen door een Noorse bisschop (voetnoot 8). Zijn missiewerk was in Noorwegen toch niet in goede aarde gevallen. Inmiddels bleek na het overlijden van kardinaal van Rossum ook het Vaticaan niet meer zo enthousiast voor de Noorse missie.

De zusters hadden het ook moeilijker, omdat de inkomsten niet voldoende bleken om hun levensonderhoud te garanderen. Daarop werd een deel van het huis als pension ingericht. Smit kwam tot zijn dood in 1972 nog vaak op bezoek in 'zijn' huis, maar bemoeide zich niet meer met de Noorse missie. De oecumenische gedachten van het Tweede Vaticaanse concilie begin jaren '60 maakten een einde aan de zending in Noorwegen. Vanaf 1964 werden er geen zusters meer naar het Noorden gezonden. In 1985 vertrokken de laatste zusters en werd het huis verkocht. Het Olavshuis werd weer gewoon woonhuis (voetnoot 9). De grote Noorse vlag aan de ingang, met zijn fijne blauwe kruis het rode veld, die altijd was gehesen, werd na ruim zestig jaar gestreken. De brug tussen het hoge Noorden en Nederland werd gesloten. 

Weer een woonhuis

Dit bijzondere pand ging over in handen van Peter Heyen. De kapel kreeg een wat meer profaan karakter. Nu, anno 2005, twintig jaar na dato, wordt de kapelruimte gerestaureerd. Hoewel de kapel niet meer als zodanig zal worden ingericht, herinnert het enorme glas-in-loodraam nog aan de dagen van weleer. Hierdoor valt het gefilterde licht waarin Jan Veth zijn kunstwerken schilderde. Licht dat voor de jonge nonnetjes een zoveel spirituelere betekenis had in de vorm van Het Licht dat zij eens hoopten te vinden.

In het hart van het raam is de afbeelding van drie herten te zien, twee reeën en een bok, die zich laven aan fris bergwater. De waterval stroomt van een heuvel waarop een kruis is te zien.

De devotie van de woorden die daarbij zijn te lezen spreken voor zich:
Gelyk het hert
naar waterbronnen
smacht, zoo smacht
myn ziel naar
U, o God 

Noten

  1. A.H.M. van Schaik, 'Smit, Hendrikus Johannes (1883-1972)', in Biografisch Woordenboek van Nederland (Den Haag, 1985)
  2. Frederik van Eeden, Dagboek, deel IV/1919-1923, p. 2131, 2137 (Culemborg, 1971).
  3. Uit het land van St. Olav, 2 (1924), no. 3, p. 1
  4. Vefie Poels, Een roomse droom. Nederlandse katholieken en de Noorse missie (1920-19765) (Nijmegen, 2005), p. 310
  5. Uit het land van St. Olav, 4 (1926), beschrijving van het bezoek van ene Louise Kessel aan het huis.
  6. Vefie Poels, Een roomse droom. Nederlandse katholieken en de Noorse missie (1920-19765) (Nijmegen, 2005), p. 310
    (voetnoot 4 is gelijk aan voetnoot 6)
  7. N. Langemeijer-Lucassen, 'De heilige kindsheid' in: Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 20, no. 3 (december 2004), pag. 4-8
  8. Een wrang detail is dat toen deze bisschop Offerdal in 1930 voor het eerst het Olavshuis bezocht om zijn contacten in Nederland aan te halen, hij direct kwam te overlijden. Hij werd met een plechtige mis in de St. Vitus begraven.
  9. G. Langemeijer, 'De zusters van St. Olav verlaten Bussum', in Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 1, nummer 3 (juni 1985), pag. 23-25.