Skip to main content

Contactblad Historische Kring Bussum 15/1 (mei 1999) pag. 19-32


IVANS [J. van Schevichaven], 1866-1935

Eerste Nederlandse ‘formule-schrijver’

Marcus van der Heide

Klik hier voor de pdf van dit artikel.

Inleiding

De misdaadroman is tot in de jaren zeventig in Nederland nooit voor vol aangezien. Ab Visser sprak in Kaïn sloeg Abel, een handleiding voor de detective-lezer (1962) van “het stiefkind van de literatuur”. Tot aan zijn dood in mei 1982 heeft hij dan ook voor de detective - literatuur ‘gestreden’. Hij was de Nestor, die zijn bekendheid niet alleen dankte aan de studies over het onderwerp, maar ook aan zijn onvermoeibare inzet voor de bevordering van het Nederlandse misdaadverhaal, onder meer door als een nijvere horzel uitgevers te prikkelen tot uitgave van bundels, aldus Tomas Ross in zijn artikel ‘De Nederlandse misdaadliteratuur, de moeizame weg naar volwassenheid’ [noot 1].

In Bussum begon de victorie van de eerste detectiveschrijver van betekenis. In 1894 vestigde Mr. J. van Schevichaven zich in Bussum (Koningslaan 10) en met onderbrekingen in 1895-1898 en 1902 (Amsterdam) woonde hij tot 1925 op de adressen Parklaan 41 en Meerweg 18. In 1917, op 51-jarige leeftijd, debuteerde hij als detectiveschrijver. Als schrijversnaam koos hij IVANS, de eerste letters van J. [= I] van S[chevichaven]. 

Jeugd

Jacob van Schevichaven werd op 29 juni 1866 in Sneek geboren als zoon van een leraar wis- en natuurkunde (in 1864 gepromoveerd op een vrijzinnig getint theologisch proefschrift). In 1867 verhuisde het gezin naar Amsterdam, waar Jacob na de lagere school de Openbare Handelsschool bezocht. Zijn vader richtte in 1880 ‘De Algemeene Maatschappij van Levensverzekering en lijfrente’ op. Zoonlief studeerde, na staatsexamen gymnasium gedaan te hebben, rechten aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde in 1888 tot meester in de rechten op het proefschrift ‘Het wettelijk karakter van het contract van levensverzekering’. Hij werd secretaris van zijn vader op ‘De Algemeene’ aan het Damrak. 

Voorspoed

De zaken floreerden. Voor beleggingen had Van Schevichaven Sr. Oostenrijks / Hongaarse en Russische staatsobligaties gekozen, en er werden zelfs kantoren in Sint Petersburg en Boedapest geopend. Jacob nam drie jaar lang, tot 1893, de zaken in Boedapest waar en vestigde zich na zijn huwelijk met Sophie Elisabeth Vreedenburg in 1894 in Bussum. Zij schonk hem twee dochters en een zoon. Dochter Elisabeth Anna Sophia trouwde in 1922 met Anthon van der Horst, de bekende dirigent van de Nederlandse Bach Vereniging.

Al in zijn studententijd had hij grote voorliefde voor het toneel en zijn schrijflust zette hem dan ook tot het schrijven van toneelstukken. Zijn eersteling Zonsopgang werd in de Amsterdamse Stadsschouwburg door het Nederlands Toneel, met Bouwmeester in de hoofdrol, opgevoerd ter gelegenheid van de troonsbestijging van Wilhelmina in 1898 [noot 2].
Vanaf 1900 volgden jaarlijks stukken: De Schipbreuk (1900) en Edel metaal (1901). De kritieken waren niet meer dan welwillend, de toeschouwers enthousiast. Vooral amateurgezelschappen waagden zich eraan. 

Oorlog

In 1908 had Jacob de leiding van De Algemeene overgenomen, die in de komende jaren uitgroeide tot de grootste levensverzekeringsmaatschappij van Nederland. Kort voor 1914 was hij nog in Boedapest geweest, maar de reis naar Petersburg in het begin van de oorlog was bijna een onmogelijkheid geweest.
Het was duidelijk, dat de in 1914 uitgebroken W.O. I als een donkere wolk boven het bedrijf hing.

Weer terug verwerkte hij de reisindrukken tot ‘een oorspronkelijk detectivestuk’, getiteld De Man uit Frankrijk. Ook dit stuk heeft Bouwmeester gespeeld. Vanwege het echec van het laatste toneelstuk De eer van het land (1913) nam Van Schevichaven echter geen enkel risico en werkte ‘De Man uit Frankrijk’, aldus Jan Roosendaal, om tot een detectiveroman. Bruna gaf het boek in 1917 uit. Het vloog de deur uit en Ivans zegde een volgend boek toe. Het kwam hetzelfde jaar nog uit en Het spook van Vöröshegy kreeg het geliefde Boedapest als achtergrond mee en werd nog enthousiaster ontvangen. Op dit moment leek alles nog zonnig:
Ivans was een welgesteld direkteur en gevierd auteur [noot 3]. 

Eerste formuleschrijver

De detective en het detectiveverhaal, voortgekomen uit de ‘gothic novel’ van de Romantiek, waren vóór Ivans uiteraard bekend. De vader van het detectiveverhaal is Edgar Allan Poe met The murders in the rue Morgue (1841). De grote populariteit kwam echter door de Sherlock Holmes-verhalen van Conan Doyle (1859-1930).

      
Reclamestrip van Bruna. Voor de omslagen zorgden gerenommeerde tekenaars
als Jo Spier (Mystificaties 1929) en H. Pieck (Een man zonder toekomst 1932).
 

Aan het einde van de vorige eeuw gaf Bruna al vertaalde detectives uit, maar in 1890 was Maarten Maartens [ps. van Van der Poorten Schwartz] een der eerste detective schrijvers, ook al schreef hij The black box murder nog in de “moedertaal”, het Engels.

Vanaf 1900 begint de stroom detectives op gang te komen: Tesselhof zorgde voor twee titels, Het succes van de rechercheur (1900) en Avonturen van rechercheur Tips (1901). Het jaar daarop volgde van A.H. van der Feen Sherlock Jr., weliswaar een jongensboek, maar onder het pseudoniem F. de Sinclair zou hij veertig jaar later grotere bekendheid krijgen [noot 4]. Ook een titel als Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes (1903) van Louise Stratenus duidt op de grote bewondering voor het Engelse voorbeeld.

        
 
Omslag Zwarte Beertje 96 (1957).

Met De Man uit Frankrijk was Ivans dus niet “de eerste Nederlandse detec-tiveschrijver”, zoals ‘Geletterd Bussum’ [noot 5] ons wil doen geloven, maar hij is wel de eerste ‘formuleschrijver’. Ook hij ontkwam niet aan de invloed van Conan Doyle en kiest voor een kopie van de Holmes/Watson-formule. Aan de Britse privé-detective Geoffrey Gill, kortweg G.G. genoemd, voegt hij echter een Nederlandse Watson toe: Mr. Willem Hendriks, kortweg Willy, advocaat in Rotterdam. Willy is steeds de verteller, de ik-figuur, van de G.G.-avonturen. Hij staat in schranderheid achter bij de grote meester, doch ontwikkelt zich in het vervolg der G.G.-series snel in het “combineren en deduceren”, de sleutelwoorden van G.G.

G.G. kenmerkt zich verder door het ‘schokje’, die eigenaardige beweging met zijn hoofd, een soort van korte, haast onmerkbare schok in hals en achterhoofd, die ik steeds bij hem waarnam, wanneer hij onverwacht iets buitengewoon belangrijks hoorde [noot 6].

De Man uit Frankrijk voldoet volledig aan de in die tijd gebruikelijke ‘deductieroman’. Denkwerk, beschrijving, clues en uitleg zijn belangrijker dan [de hedendaagse] actie [van sex en geweld]. Maar een ‘uitleg’ van acht hoofdstukken (19 - 27) in deze eersteling van Ivans is wel erg lang. De stijl van schrijven is inderdaad gedateerd, vooral breedsprakig. Maar we mogen niet vergeten, dat Ivans al boven de vijftig was, toen hij begon met detectiveschrijven. Opvallend is ook het gebruik van aanhalingstekens of spatiëring bij ongebruikelijke woorden of woorden die niet ‘comme il faut’ waren. In voetnoten wordt vaak naar eerdere titels verwezen, een goed middel om aan publiciteit te doen.

Aardige vondst van Ivans is, dat Willy aan het eerste ‘experiment’, zoals de avonturen of speurzaken vaak aangeduid worden, zijn toekomstige vrouw Maud overhoudt. In het tweede deel komt er zelfs een pleegdochter uit Boedapest bij: Mariska, met zigeunerbloed in de aderen. Zij wordt de toekomstige echtgenote van de speurder (wat eigenlijk een zonde is tegen de ongeschreven wet dat een speurder ongetrouwd moet zijn).

Na twaalf delen vond Ivans de productie van 2 tot 3 boeken G.G. per jaar even welletjes. Hij sloot met De donkere poort (1922) de eerste G.G.-serie af met de dood van G.G.: deze wordt door communisten uit de Hongaarse radenrepubliek vermoord. Hij blijkt echter een zoontje van vier jaar te hebben. Acht jaar later speelt in Het masker (1930) Willy Gill dan ook een hoofdrol.

Overigens is ook de dood van de speurder tegen de regel, dat deze eigenlijk onsterfelijk dient te zijn [noot 7]. 

Crisis

Oktober 1917 kwam de grote klap. Door de Russische revolutie waren de staatsobligaties in een keer waardeloos en toen de Oostenrijks/Hongaarse dubbelmonarchie viel, was de instorting van De Algemeene een toekomstig feit. In 1921 werd het kantoor aan het Damrak verkocht aan C & A.

Het gedenkboek t.g.v. het honderdjarig bestaan van de Hollandse Societeit van Levensverzekeringen (Amsterdam 1957) verwoordt de geschiedenis als volgt: Dan, plotseling, wordt alles overschaduwd door de val van de grootste Nederlandse levensverzeke-ringsmaatschappij De Algemeene. Einde 1920 ziet de directie geen uitweg meer en roept zij collega’s van zusterinstellingen te hulp om haar advies te geven. Het is te laat; de roekeloze politiek van enorme reclame, hoge provisies, lage premien, de te snelle uitbreiding, die zeer grote aanloopkosten vergt, heeft het trotse gebouw ondermijnd; de crisis in de valutasfeer geeft de genadeslag. Er gaapt een gat van vele millioenen. Er worden wanhopige pogingen gedaan om zusterinstellingen te bewegen de helpende hand te reiken, maar tevergeefs. Het deficit is zo groot, dat anderen slechts hun eigen soliditeit zouden aantasten als zij bijsprongen. Er moet doorgetast worden; er is peri-culum in mora [in uitstel schuilt gevaar]. Overtuigd dat de regelen van faillissement, toegepast op De Algemeene, de zaak alleen maar zullen verergeren, weet de commissie, die bij de catastrofe van advies dient, een speciale wettelijke regeling tot stand te doen brengen, die als de Noodwet van 29 april 1921 bekend staat [citaat uit Jan Roosendaal]. 

Fabius

Ivans, van de ene op de andere dag straatarm geworden, heeft nu nog maar één toekomst: schrijven. Naast detectives schreef hij onder eigen naam een aantal kinderboeken. Verder verschijnen er in alle mogelijke (dag-, week-, en maand-) bladen detective-verhalen van hem.

Ook bij plaatsgenoten vielen de detectives in goede aarde. In No. 3 van de eerste G.G.-serie, De Medeplichtigen (1918), schreef F.A. Buis, de Naardense generaal Fabius [noot 8], de ‘overbuurman’ op Parklaan 40, een voorwoord voor de tweede druk. Hij richt het tot ‘de Zeer geachte Heer Bruna’, en vertelt, hoe hij in de trein een boek van Ivans zit te lezen:
“Wat lees jij?” werd mij gevraagd, geeuwend en slaperig.
“De Medeplichtigen. Uit het leven van Geoffrey Gill, Detective, door Ivans”.
“Hé?! Lees jij die dingen vertaald?” klonk het heel verwonderd en verwijtend.
“Vertaald? - Neen, vriend, ‘t is heus oorspronkelijk.
Even nam hij het titelvel in handen. “Pastische!” merkte hij op [...].
Ik las verder, geheel geboeid door het verhaal; - hij scheen in het eerste vel te bladeren, waarop ik echter niet lette, totdat ik geheel onverwachts hoorde: - “heb je daar vel zeven?”
“Pastische, hè, namaak?” antwoordde ik een beetje ironisch.
“Wie is die Ivans?” vroeg hij, waarop ik de schouders moest ophalen.
We lazen nu beiden, tot Zwolle.

        
Omslag Zwarte Beertje 1569 (1973).
 

Fabius geeft het boek in Groningen mee aan zijn medereiziger om het uit te lezen en stelt voor om G.G. in te schakelen om het weer boven water te krijgen. Als premie krijgt de terugbezorger dan het eerste exemplaar van het volgende boek. Dit werd De man op de achtergrond. Het speelt in Oost-Pruisen (Koningsbergen / grens Rusland), terwijl een vermomde G.G. uit Petersburg aan komt zetten. De dan 16 jaar oude Mariska wordt slachtoffer van de ‘man op de achtergrond’, die - uit Engeland afkomstig - op het continent vrouwen onder hypnose kostbaarheden laat stelen. 

Verfilming

De man op de achtergrond (1918) viel de eer te beurt om verfilmd te worden. Jammer genoeg bestaat de film niet meer, maar de beschrijving ervan vinden we het in 1997 verschenen boek van Geoffrey Donaldson over de Nederlandse stomme film. De oudst bekende vertoning van de film is van 8-9-1922 te Den Haag in de Familie Bioscoop. De film is een coproduktie van OFO Film [= Odij Film Onderneming Den Haag] & Filmindustrie und Handels - A.G. Berlijn.
De producer is Eduard IJdo, die zelf G.G. speelt, Adolph Engers vertolkte de rol van Willem Hendriks, terwijl Paula de Waard Maud speelt. De rol van Mariska was voor Coba Kinsbergen.

De film, die in het Katholieke blad Tooneel en Bioscoop van 14-10-22 “goed” werd genoemd en “gepast werd bevonden voor de katholieke bezoeker”, hield het blijkbaar jaren uit. Nog in 1929 adverteert het Filmverhuurbedrijf Mono-pole in Rotterdam in het nummer van 23 augustus van het Nieuw Weekblad voor de Cinematografie Jrg. 7, no. 47 met “goede publieksfilm”. Er werden zes illustraties bij afgedrukt. 

Veelschrijver

Ivans ontpopte zich tot veelschrijver en schreef gemakkelijk. In een interview in de Groene Amsterdammer [noot 9] beweert hij zijn werk niet van te voren verstandelijk en logisch op te bouwen. Hij verklaarde “geïnspireerd te zijn”. Niemand kon nieuwsgieriger zijn naar de afloop van zijn romans als hij zelf. Van die cerebrale bouwmethodes hield hij niet. De inspiratie was je ware. Zijn liefste boeken waren al schrijvende, geinspireerd op een bepaald landschap waarin hij meestal zijn vacantie had doorgebracht en dat hij dus kende, tot stand gekomen. Als fraai voorbeeld hiervan noem ik Het Brocken-spook (1928), deel 8 van de 2e G.G.-serie.

Het maandblad Den Gulden Winckel, Jrg. 20 no.1 van 1921 komt met een eerste kritische beschouwing van zijn werk. W.G.N. de Keizer stelt daarin vast, dat Ivans bij het achtste boek afgezakt is. De euphorie van de lezer van Engelse detectives was aanvankelijk: “Nou, zie je wel, dat kunnen wij ook al”, en de eerste werken kunnen werkelijk in velerlei opzicht met de Sherlock-Holmes-serie vergeleken worden. Maar de laatste missen het vermogen [het intellect van de lezer aangenaam] bezig te houden en verliezen daarmede hun recht van bestaan en hun auteur daardoor zijn plaats tussen de Engelse coryfeeën op dit gebied. Voor ons is dit te betreuren, omdat er geen enkele andere Hollander is, die het wel kan.

Als reden van de achteruitgang ziet De Keizer overproduktie: In een paar jaar tijds schreef Ivans tien romans en verschillende schetsen. Dit is te veel. De oplossing is één of hoogstens twee weloverdacht ontworpen en verzorgd uitgewerkte romans per jaar. Want dat Ivans een aardige detec-tiveroman k a n schrijven, hebben zijn eerste werken aangetoond.

Vermeldenswaard is nog, dat er in 1923-1924 onder redactie van Ivans een jaargang van het weekblad De Roman bestaan heeft. Het bureau van administratie zat aan de F.C. Donderstraat 13b, Amsterdam (Gebr. Schröder), aldus de Brinkman. 

Kritiek

Al eerder waren er kritische geluiden geweest. De Jaarlijkse Boekenschouw 1919/1920 schrijft over Juffrouw Mientje, Een Amsterdamse geschiedenis (1920): niet veel zaaks. Tenminste veel minder dan de detective-verhalen van Ivans.

De Katholieke Standaard-catalogus noteert in 1925: Schevichaven (J. van) heeft onder de naam Ivans een groot publiek gewonnen met zijn detective-romans. De lektuur is goed, maar we maken een uitzondering voor De donkere poort (1922), waar hij het misbruiken der vrouwen door de Hongaarse sovjetbeesten beschrijft. En Juffrouw Mientje is ook niet onberispelijk. Voor de rest, voor niet al te jonge mensen onderhoudende ontspanningslectuur [noot 10].

        
Omslag De Schaduw + laatste pagina (2e druk 1921; eerste druk 1920).
 

Overigens waarschuwt Ivans zelf in het voorwoord van ‘De donkere poort’: Het is mij gebleken, dat de vorige nummers der G.G.-serie dikwijls aan kinderen in handen worden gegeven. Over het wenselijke daarvan wil ik niet debatteren. Maar wat De Donkere poort betreft, moet ik toch uitdrukkelijk verklaren, dat het mij daartoe niet geschikt schijnt. Ouders zullen goed doen het zelf te lezen, voordat zij de lectuur aan hun kinderen toestaan.

In 1928/1929 publiceert Den Gulden Winckel een serie artikelen over de student en de literatuur aan verschillende universiteiten en hogescholen. Uiteraard wordt Ivans niet tot de literatuur gerekend, maar hij wordt wel gelezen. Dr. Huygens schrijft daarover: De Nijmeegse studiosi waren gewoonlijk vijftien à twintig jaar ten achter, lazen zelden contemporainen, uitgezonderd de werken van Timmermans, die in deze kringen als de grootste levende Nederlandse kunstenaar gold. De gemiddelde student te Rotterdam bleek zich nog minder voor literatuur te interesseren: “Tot Ivans en Timmermans kan hij geestelijk met min of meerdere mate reiken”, constateerde J.F. Otten, die het geestelijk leven in het corps aan de Rotterdamse hogeschool vergeleek met een moddersloot [noot 11]. 

Aan kop

Op de middelbare school blijkt Ivans vijf jaar later als gelezen auteur eenzaam aan kop te staan. De kinderboekenspecialist D.L. Daalder hield in 1934 op een aantal middelbare scholen een enquete ‘Wat lezen onze jongeren’ [noot 12]. Ivans komt in de rubriek detectiveverhalen / treinlectuur als eerste uit de bus met 52 vermeldingen uit 211 vermeldingen.
De top vijf ziet er als volgt uit:
Ivans 52
Oppenheim 37
Wallace 32
Clarence Mulford 20
De la Rive Box 15
Conan Doyle en Zane Grey komen met tien vermeldingen pas op een gedeelde plaats 7/8.
De Gooise veelschrijver Hans de la Rive Box, die in 1932 debuteerde als kwartjesboeken-auteur in de Nederlandse Jeugdbibiliotheek van Helmond, stond in 1934 al op plaats 5 [noot 13].

Dat Ivans tot de oorlog nog door de jeugd gelezen wordt, is ook te constateren in De Tandem-club van Max van Amstel [ps. van Jo(h.) Blinxma; noot 14].
Het boek verscheen eind jaren dertig, zonder uitgever en plaatsnaam, als no. 434. Op pagina dertig lezen we:
“Jij moest detective worden!” - riep Kattie uit, “je hebt het al aardig ver gebracht in het deduceren en combineren”.

“Je kan wel merken dat Kattie af en toe boeken van Ivans leest”, lachte Joop, “maar ik maak je toch ook mijn compliment voor je combinatievermogen, Lies”. 

Series

De detectives van Ivans en tijdgenoten spelen bijna allemaal in het buitenland. Dit ligt blijkbaar in het verlengde van het gegeven dat ‘de grote speurder’ zelf ook altijd ‘buitenlander’ is. Buddingh [noot 15] pleit in 1954 in een (van de eerste) goed(e) artikel(en) over de detective voor een ‘Nederlandse detectiveroman’: deze hoort, wil zij een eigen sfeer en karakter hebben, in een Nederlandse omgeving, onder Nederlandse mensen te spelen, en de door een Nederlander gepleegde moord moet door een Nederlander tot klaarheid worden gebracht [...]. Het is misschien geen toeval dat de boeken waarin deze evolutie het verst gekomen is (de romans van Martin Mons) ook de beste ‘whodunits’ [lett.: who has done it] vormen die we tot dusver rijk zijn. Ivans heeft zich deze ook in zijn tijd geuite kritiek aangetrokken en laat een enkel boek in Nederland spelen, Aan de rand van het bos (1919) en Het geheim van de koepel (1925).

In 1922 sloot Ivans de eerste G.G.-serie af met de dood van de speurder, maar hij liet wel doorschemeren, dat er nog wel wat G.G.-‘experimenten’ in de la lagen. In 1923 begint hij met een nieuwe serie, de May O’Neill-serie, zes delen waarin een vrouwelijke detective May O’Neill de hoofdrol speelt.

In het eerste deel, Het verloren kruis, brengt een moord haar in contact met de functionarissen van Scotland Yard, die ook in no.11 van de eerste G.G.-serie al voorkomen. In het laatste deel Het geheim van de koepel (1925) slaat hij echter de brug naar de tweede G.G.-serie en laat May O’Neill samenwerken met G.G. Deze tweede G.G.-serie omvat wederom twaalf boeken, geschreven tussen 1925 en 1930. Het zevende deel, Het zwijgen van Signora Giacomini (1928), was de laatste ‘Ivans’, waarvan Bruna in 1980 de heruitgave verzorgde als Zwarte Beertje 1863. 

60 jaar

Ter gelegenheid van zijn 60ste verjaardag schreef Prof. Dr. J. Boeke voor De Groene Amsterdammer enkele woorden bij het portret, waarmede de redactie onzen Hollandschen Conan Doyle wil huldigen [noot 16].
Als reden van Ivans’ bijzondere populariteit draagt volgens hem bij het karakter van Mr. Hendriks, het echte goede type van de Hollander, eerlijk, nuchter, gemoedelijk, scherp waarnemer, kalm en zakelijk. Hij laat zich niet meer dan nodig meeslepen door de romantiek van het geval, en blijft zichzelf gelijk tot aan het einde.

Verder merkt hij op, dat Ivans altijd de volkomen gentleman blijft. Zijn werk ontaardt nooit in prikkellectuur, nooit gaat de beschaafde toon verloren, nooit daalt het niveau van handeling, dialoog of waarneming onder de streep. En tenslotte weet hij altijd de locale kleur in zijn werk vast te houden. Bereisd man als hij is, kan hij zijn personen steeds laten optreden in een omgeving die hij door eigen aanschouwing kent. Zo bezitten zijn beschrijvingen die eigenaardige charme van het zelf doorleefde, van het werkelijk geziene, die in menig ander werk wordt gemist.

   
Portret van Ivans door B. van Vlijmen
(De Groene Amsterdammer No. 1559,
zomer 1926) .
      

Overigens daalt naar mijn smaak de dialoog in De man op de achtergrond wèl “onder de streep”. Men schrikt anno 1999 van het volgende taalgebruik inzake de zigeuners: Het stelen zit de zigeuners in het bloed. Vroeg of laat komt dat te voorschijn [...]. Zigeuners bedriegen altijd de mensen, die het het beste met hen menen. Waarom op zigeunerdankbaarheid en zigeunereerlijkheid vertrouwen? Dievenbloed verloochent zich niet.

Na de tweede G.G.-serie begint Ivans in 1931 aan een nieuwe 6-delige serie rondom zowaar een Nederlandse speurder. Ook Gerard van Panhuis, een volbloed amateur, maakt al zijn avonturen in het buitenland mee. In het eerste deel, De heer van de Dennenberg (1931) wordt het landgoed Dennenberg ingericht voor mensen die tijdens de Eerste Wereldoorlog hun geld zijn kwijtgeraakt. Hiermee verwijst Ivans naar een autobiografisch gegeven. Ook de Dennenberg-serie vond niet de grote weerklank waarop hij gehoopt had. In Geesten uit het verleden en De Waterval (beide 1932) voert hij dan ook weer het echtpaar Hendriks ten tonele.

Zo begon hij in 1933 aan de derde G.G.-serie, 9 delen, waarvan de laatste twee postuum verschenen. Over De meisjes Ondry lezen we in het jaarboek ‘Het Nederlandse Boek 1936’: het laatste werk van den betreurden schrijver, waaruit duidelijk blijkt, hoe hij tot het einde toe voor honderd procent de spanning in zijn boeken heeft weten te handhaven. 

Reisleider

Eén facet hebben we nog niet aangesneden. Extra inkomsten leverde ook het reisleiderschap op. Zo leidde Ivans de reis naar de Noordkaap, die De Groene Amsterdammer van 10 juli tot 4 augustus 1931 organiseerde. De reis voerde met de trein naar Hamburg, waar ingescheept werd op het 11000 ton grote stoomschip ‘Sierra Cordoba’. De prijs, volledig pension, inclusief alle landuitstapjes, bedroeg f 570,- à f 666,- per persoon.

Van Schevichaven zorgde na afloop maandenlang voor artikelen over de tocht en uiteraard laat hij ook een boek, De avonturiers (1932; het laatste deel van de Dennenberg-serie ‘uit het leven van een Hollandse detective’), op de Faröer-eilanden spelen. 

Zijn dood

Van Schevichaven overleed in zijn woonplaats Den Haag op 20 mei 1935. Hier was hij na het debacle van ‘De Alge-meene’ directeur van het Bureau Colonial International en van het Crisis In- en Uitvoerbureau geworden. Alleen al het totaal van zijn detectives stond op 44.

In het sterfjaar van Ivans debuteerde zijn directe grote opvolger, Havank = H. van [der] K[allen], met Het mysterie van St. Eustache. Havank werd de tweede professionele detectiveschrijver in ons land en in het voetspoor van zijn heitelângenoot schiep ook hij geen Nederlandse, maar buitenlandse, Franse speurders [met name de inspecteur van de Parijse Sûreté, Charles Carlier, bijgenaamd de Schaduw]. De victorie die aldus in Friesland was begonnen, werd van daaruit voortgezet, want ook Havank was een Fries [geboren 1904 in Leeuwarden; noot 17].

       
 
Foto Ivans uit ‘Het Nederlandsche Boek 1932’, pag. 11

In oktober 1936 wordt Ivans in Den Gulden Winckel nog lof toegezwaaid: Het schrijven van een goede speur-dersroman gaat de Nederlander niet te best af. Tot nu toe hebben we het feitelijk nog niet verder gebracht dan Ivans. Ivans komt de lof toe voor het eerst detective-romans te hebben geleverd, die “ergens” op leken. Voor menigeen betekende het schrijversoptreden van deze advocaat een complete omwenteling. Dat men niet zag, dat de heer Geoffrey Gill tenslotte toch niet zo’n erg scherpzinnig man was en dat in elk geval mr. Hendriks een ongehoorde kletsmeier was met ‘n hang naar het imbeciele, het valt te verklaren uit de haast waarmee bewonderd werd [...]. Als vruchtbaar auteur in deze branche staat Ivans op eenzame hoogte in de Nederlandse letteren.

In 1937 verschenen er als ‘verzameld werk’ van Ivans zes omnibussen met steeds drie detectives. Ooit bestond er een heuse G.G.-club, waarvan Pim Hofdorp [ps. van W.G. Kierdorff] voorzitter was. Nog in 1959 ondertekent hij een voorwoord bij Misdrijf bij maanlicht van Louis C. Thomas met ‘Kierdorff, voorzitter van de Nederlandse Geoffrey Gill Club’. 

Het korte verhaal

Het korte verhaal heb ik buiten beschouwing gelaten. Hiervan werden eenmalig 13 vreemde verhalen gebundeld door Bruna [z.j.]. Ab Visser nam in Beroemde misdaadverhalen [Elsevier 1977] het verhaal ‘De steen van de koningin van Sheba’ uit Van Houtens Ons eigen tijdschrift, mei 1928 op. Frans de Jong c.q. ‘De Terechte Kronkel’ bundelde in 1993 twee verhalen: Het verloren mes [AVRO-bode van 21-12-1934] en De terugkomst van Lord Kingwood [uit: Kerstboek van de Wereldkroniek, winter 1926/1927; noot 18]. 

Herdrukken

De erkenning van de detective kwam pas in de jaren zeventig, zoals we in de inleiding al aangaven [noot 19].
Dautzenberg schrijft zelfs: In de Nederlandse literatuur [sic!] begint eerst in de jaren ‘70 van de 20e eeuw een traditie op gang te komen met schrijvers als Janwillem van de Wetering, Koos van Zomeren en Tomas Ross

Bruna verzorgde in de jaren zeventig de herdrukken van vijftien detectives in de bekende Zwarte Beertjes-reeks.

Edith Visser, echtgenote van Ab Visser, maakte er hedendaags Nederlands van. Ze kwamen sedert 1973 steeds in tweetallen uit, te beginnen met 1569 ‘De man op de achtergrond’ en 1570 ‘Het spinneweb’ (1920). De cumulatieve catalogus Brinkman zet de eerste acht deeltjes zelfs op naam van Ivans, ps. van Marleen Vanderpoorten [?]. Bij de volgende zeven deeltjes (1975 tot 1980) wordt er melding gemaakt van J. van Schevichaven.

Tomas Ross komt er in 1986 eerlijk voor uit geen van de 44 boeken van Ivans met rode oren uit te kunnen lezen. Dat klinkt natuurlijk vervelend, want vanzelfsprekend zijn boeken uit die jaren in onze ogen traag en gedateerd, maar [...] de verdienste van Ivans is allereerst gelegen in z’n grote productie, zodat de Nederlandse boekenconsumenten regelmatig werden geconfronteerd met het genre.

Zelf heb ik met het nodige plezier veertien boeken gelezen. Het verbaast me niet, dat een familie Nieuwenhuis uit Zwolle, mede door het lezen van Het Brockenspook [Zwarte Beertje 1678 uit 1976] helemaal bezeten is van de Harz, zoals De Kampioen weet te vertellen. Sedert 1986 zijn ze er meer dan twintig keer geweest, wat na de val van de Muur een stuk gemakkelijker geworden is. Het boek van Ivans èn de ansichten van de Harz blijken een openbaring. De Hermannshöhle, waar de ontknoping van het boek speelt, ligt er nog precies zo bij: De ingang wordt gevormd door een soort galerij, die met de lange zijde open naar de straatweg ligt en met de achterzijde tegen een berghelling. In die galerij kan men toegangskaarten kopen en verder zijn er prentbriefkaarten, foto’s en andere souvenirs te krijgen. Ook is er een skelet van een holenbeer en andere curiositeiten.

Opmerkelijk is dan ook de uitspraak van Maarten ‘t Hart: In de Nederlandse misdaadroman vindt men vaak exactere beschrijvingen van de geografie dan in enig literair werk [noot 20]. 

Noten

1. BZZLLETIN 137, juni 1986, p. 47.
De ‘bundels’ van Ab Visser zijn Dubbel M [= Misdaad & Mysterie] in de jaren zestig, Pulp [6 bundels] in de jaren zeventig en vier bundels Plot vanaf 1979.
Ook R. Ferdinandusse schrijft waarderend over Ab Visser, overleden op 9-5-82, in het openingsartikel van VN’s Detective- en Thrillergids 12 juni 1982, De hardgekookte thriller als teken aan de hand.

2. In Eene halve eeuw 1848-1898, Nederland onder de regering van Koning Willem de Derde en het regentschap van Koningin Emma, het historisch gedenkboek uitgegeven door het ‘Het Nieuws van de Dag’ bij de inhuldiging van Koningin Wilhelmina, lezen we in deel 2 ‘Wetenschap, Kunst en Godsdienst’: Een historisch drama, waarvan met grote verwachting heeft, Zonsopgang van mr. J. van Schevichaven, komt 15 augustus 1898 ten tonele in de Stadschouwburg te Amsterdam [hoofdstuk XIII Het Toneel, p. 369]. De voorrede van ‘Eene halve eeuw’ is gedateerd 10 juni 1898.

3. Aldus Roosendaal in Ivans, over zijn werk en leven, p. 10/11. De eerste detectives verschenen dus nog vóór het bankroetgaan.

4. Met titels als De verdwenen bruidegom (1941), Het groene oog van Siva (1948), Het dossier X 3 (1950) enz.

5. Geletterd Bussum, Verleden en heden van een schrijversdorp, van Annetje Schölvinck-Stork (Strengholt 1990) werd door mij besproken in het Contactblad Jaargang 7, nr. 1 pagina 15 - 19.

6. De Man uit Frankrijk p. 40, herdruk Zwarte Beertje no. 96 (1957). In 1976 volgt de derde druk. In 1979 verscheen er een Duitse uitgave, ‘Der Mann aus Frankreich’ (Heyne Bücher No. 1835). Al in 1934 was het boek in het Esperanto vertaald door W. Versteeg Grafdijk.

Het gedenkboek 1868 Bruna 1968 meldt dat ‘De man uit Frankrijk’ het resultaat was van een weddenschap met enkele vrienden, onder wie jonkheer Jan Feith, bekend (sport)journalist en jongensboekenschrijver uit Hilversum die een voorwoord leverde. In 1917 werden 3.000 ex. verkocht, in 1918 5.000, 1919 7.000 en een kleine 5.000 in 1923. Bij zijn 60ste verjaardag in 1926 kreeg hij van zijn uitgever / persoonlijke vriend de tot dan toe verschenen werken in prachtband.

7. Meest recente voorbeeld hiervan is ‘Derrick’. Op 16 en 17 oktober 1998 werd door de ZDF op twee achtereenvolgende avonden met ‘Goodbye Derrick’ afscheid genomen van Oberinspektor Derrick en zijn assistent Harry. In de allerlaatste aflevering ‘Das Abschiedsgeschenk’ wordt Derrick weggepromoveerd naar Europol in Den Haag. “Men kan hem niet neerschieten, men kan hem slechts bevorderen”, schreef de Frankfurter Allgemeine [Trouw 10-10-98].

8. Fabius vestigde zich op 18-2-1914 in Bussum en stierf daar 18-7-1921. Hij schreef over Bussum De Geschiedenis van een honderdjarige (1917). Zie Contactblad Jrg. 2, nr. 1. okt. 1985, p. 31; Tussen Vecht en Eem, jaargang. 5, nr. 3, pag. 177 (sept. 1987) (Comeniusfeesten 1892) en Tussen Vecht en Eem, jaargang 7, nr. 2 (mei 1989), pag. 58 vlg. Stadsarchief Naarden [dat Fabius ordende].

9. Zie Ben van Eysselsteijn, Over Nederlandse detectiveromans. In: Rondom het Boek, Boekenweekgeschenk 1936, p. 187.

10. De Standaard-catalogus (1925) geeft de 12 titels van de eerste G.G.-serie en vervolgt met de eerste drie van de May-O’Neill-serie: Het verloren kruis (waarin in ‘t begin een oude koppelaarster optreedt), De gebroken brug en Jakhalzen. Jongensboeken zijn het geen van alle. Voor jongens schreef hij onder eigen naam: Piet’s grote Reis - De toren van Beukenhorst - Jan Brummel’s Leertijd en De Lobbes. Jammer genoeg heb ik van de jongensboeken geen enkele kunnen achterhalen. Ivans zelf geeft De landloper (1929, Strengholt) de ondertitel Een boek voor elken leeftijd mee.

11. Citaat uit Dr. G.W. Huygens, De Nederlandse auteur en zijn publiek, p. 94/95.

12. Daalder publiceerde de enquete in het Boekenweekgeschenk 1935, p. 100 vlgg.

13. Zie verder mijn artikel Hans de la Rive Box, Goois veelschrijver in Tussen Vecht en Eem, jaargang 13, nr. 3 (september 1995), pag. 146-155.

14. De thans geheel vergeten auteur van jeugdboeken Johan Blinxma (1912-1970) debuteerde in 1938 met het kwartjesboek 82: Straat Soenda, De zeer avontuurlijke reis van Willem IJsbrantszoon Bontekoe naar Nederlands Oost-Indië. Daarnaast schreef hij eind jaren dertig voor een onbekende uitgever o.a. No. 430 De H.B.S. Koerier [Jo Blinxma], het vermelde No. 434 [op rug staat Max van Amstel; titelpagina vermeldt Jo Blinxma] en No. 1304 Een vrolijk drietal [onder ps. Maxim van Amstel].
Van de hand van zijn dochter Nannie Blinxma verschijnt binnenkort in BoekenPost een artikel over haar vader. Voor Nannie, oud-verpleegkundige, verzorgde ik recentelijk de uitgave van Dag Woensdag, de opnamedag van een dementerende.

15. VANDAAG II (1954), p. 227. Overigens vindt hij de boeken van Ivans voor hun tijd zeker niet slecht, maar saai, doordat zijn figuren wassen beelden blijven en het verhaal telkens onderbroken wordt door ellenlange natuurbeschrijvingen, welke in geen enkel organisch verband met de geschiedenis zelf staan. Wat de hoofdrolspelers G.G. en Willy betreft is zijn mening: zelden zal men twee dergelijke houten klazen binnen de band van eenzelfde boek aangetroffen hebben.
Buddingh’ nam in 1954 Ivans op in de Encyclopedie voor de wereldliteratuur, die bij Bruna/De Bezige Bij uitkwam. Ook het Lexicon Nederlandstalige auteurs [Prisma 2158 van 1984] vermeldt hem, maar in het Winkler Prins Lexicon van de Nederlandse Letterkunde (1986) ontbreekt de naam Ivans.

16. De Groene Amsterdammer No. 2550 [zomer 1926].

17. Ab Visser, Het Klooster van Sint Jurriaan, p. 77. Jos van Cann, Moordgids, Reisgids door thriller-land [Maastricht 1992] vermeldt onder Ivans zelfs: Pseudoniem van de Nederlandse detectiveschrijver Havank, hoofdpersoon in deze boeken is een Engelse detective [p. 29].

18. De boekjes van de ‘De Terechte Kronkel’ zijn te bestellen op Nicolaas Witsenkade 46A, 1017 ZV Amsterdam.

19. Als bewijs van erkenning en ‘volwassenheid’ van de detectiveroman kan ook de tweejaarlijkse uitreiking van ‘De Gouden Strop’ voor de beste Nederlandstalige misdaadroman gezien worden. Tomas Ross [ps. v. W.P. Hogendoorn] was in 1987 de eerste, die de prijs van het toen recentelijk opgerichte Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs ontving. Voor de toekenning in 1991 las de jury meer dan veertig boeken van een iets kleiner aantal schrijvers.

20. ‘t Hart, Darwins vinken en de detectiveroman. In: Thrillergids Vrij Nederland 12 juni 1982 [opgenomen in de essaybundel Het eeuwige moment, Arbeiderspers 1983, p. 164 - 184]. Als voorbeeld noemt hij o.a. Koos van Zomeren (Den Haag, het Binnenhof), Eckmar (Amsterdam) en Van de Wetering (Schiermonnikoog).

 

Gebruikte literatuur

- Standaard-Catalogus van het R.K. Centraal Bureau voor lectuur, o.l.v. A.B.H. Gielen S.J. Uitgeverij ‘Joost van der Vondel’, Amsterdam 1925.
- De Groene Amsterdammer, Weekblad voor Nederland No. 2550, p. 10 [zomer 1926]: Ivans, Mr. Dr. J. van Schevichaven, door Prof. Dr. J. Boeke, Utrecht, Juni ’26.
- Het Nederlandse Boek, Jaarboeken, 1925 - 1937.
- Boekenweekgeschenk 1935, p.100 vlgg.: D.L. Daalder, ‘Wat lezen onze jongeren’.
- Boekenweekgeschenk 1936, p.181 vlgg.: Ben van Eysselsteijn, Over Nederlandse detectiveromans.
- Den Gulden Winckel, Onafhankelijk Maandblad voor Boekenvrienden Jrg. 35, No. 10 oct. 1936, p. 12: Crimestories, Nieuwe vertalingen, door Ch. Weddepohl.
- Dr. G.W. Huygens, De Nederlandse auteur en zijn publiek, een sociologisch-litteraire studie, Amsterdam 1946.
- VANDAAG II, Nieuw werk van Nederlandse, Vlaamse en Zuid-Afrikaanse schrijvers, Bruna 1954, p. 225 vlgg.: C. Buddingh’, De Nederlandse detectiveroman.
- Algemene Winkler Prins Encyclopedie deel 9, 1959.
- Jacques de Haan, De buste van Beets wordt u persoonlijk aangeboden..., 1868 Bruna 1968.
- Ab Visser, Onder de gordel, Erotiek en geweld in de misdaadroman, Bruna 1968.
- Ab Visser, Wie is de dader, De misdaadliteratuur van Edgar Allan Poe tot heden, Sijthoff 1971.
- Simon Koster, De Bouwmeesters, kroniek van een theaterfamilie, Assen 1973.
- Ab Visser, Het Klooster van Sint Jurriaan, Pauwhofherinneringen, Bruna 1974.
- Jan C. Roosendaal, Misdaad in Holland: een poging tot inventarisatie. In: Julian Symons, Moord en doodslag [Spectrum 1976], p. 215 - 266.
- Marcus van der Heide, Bussum door schrijversogen, Bussum 1984.
- BZZLLETIN 137, Nederlandse Misdaadliteratuur, juni 1986 [p. 33-53 Ross ‘De moeizame weg naar volwassenheid’].
- J.A. Dautzenberg, Nederlandse Literatuur: geschiedenis, bloemlezing en theorie, Den Bosch 1989.
- Marcus van der Heide, 10 jaar Ab Visser Revival, Bussum 1992.
- Jan C. Roosendaal, Ivans, over zijn werk en leven, Amsterdam De Terechte Kronkel [1992].
- ANWB Kampioen juni 1994, p. 82 - 86: Pure Harztocht, tekst en foto’s Inge Mink.
- Geoffrey Donaldson, Of Joy and Sorrow, A Filmography of Dutch Silent Fiction, Stichting Nederlands Filmmuseum 1997.